ECLI:NL:OGAACMB:2021:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AUA202002739
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar in het kader van disciplinaire procedure en de beoordeling van de noodzaak van voortduring van schorsing

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over de schorsing van een ambtenaar, klaagster, door de Gouverneur van Aruba. De schorsing was opgelegd op basis van een landsbesluit van 6 oktober 2020, waarbij klaagster met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in haar ambt was geschorst. Klaagster maakte bezwaar tegen deze schorsing en stelde dat er onvoldoende grond was voor de maatregel, aangezien er geen concrete feiten of omstandigheden waren die haar plichtsverzuim onderbouwden. De verweerder, de Gouverneur, betoogde echter dat er een concrete verdenking bestond van plichtsverzuim, wat de schorsing rechtvaardigde.

De ambtenarenrechter overwoog dat de schorsing een ordemaatregel is die kan worden opgelegd als het functioneren van de dienst in het geding is. De rechter concludeerde dat de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden voldoende grondslag vormden voor de schorsing, maar dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. De rechter merkte op dat het disciplinaire onderzoek nog niet was afgerond en dat er geen reden was om aan te nemen dat een terugkeer van klaagster op het werk het onderzoek zou beïnvloeden. Daarom werd de schorsing gewijzigd en bepaald dat deze zou duren tot drie weken na de uitspraak.

De rechter verklaarde het bezwaar van klaagster gegrond, vernietigde het landsbesluit voor zover het de duur van de schorsing betrof, en veroordeelde de verweerder in de kosten van de procedure. De uitspraak werd gedaan op 21 juni 2021 door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 21 juni 2021
GAZA nr. AUA202002739

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 6 oktober 2020, No. 3, heeft verweerder besloten om klaagster, met toepassing van artikel 87, aanhef en onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit in haar ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit heeft klaagster op 3 november 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 8 april 2021 stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 april 2021, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op 23 april 2021 een akte-uitlating ingediend.
Klaagster heeft op 10 mei 2021 een contra-akte ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam in de functie van senior medewerker bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP).
1.2
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de wnd. directeur besloten om klaagster per direct de toegang te ontzeggen tot alle dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, voer- en vaartuigen van de DIP voor de duur van zes weken. De wnd. directeur schrijft onder meer:
“(…)
Naar aanleiding hiervan heeft de directie van DIP in opdracht van de Minister ROIM een preliminair intern onderzoek verricht. Vooralsnog is geconstateerd dat in drie (3) gevallen de optie/uitgifte van commerciële erfpachten niet conform de normale procedure is geschied.
Het hierboven in aanmerking nemende noopt tot nader (intern) onderzoek bij de afdeling die belast is met de opties/uitgifte van commerciële erfpachten en precariovergunningen in casu de IC/TRN.
U bent Senior Beleidsmedewerker bij de afdeling IC/TRN, die belast is met o.a. in behandeling nemen van aanvragen van commerciële erfpachten voor commerciële projecten/precariovergunningen. Alle commerciële zaken/adviezen die aan de directie ter ondertekening worden aangeboden, geschieden via de afdeling IC/TRN.
In het belang van de dienst, alsmede van bovengenoemde onderzoek(en) en om te garanderen dat zij ongestoord uitgevoerd worden, wordt u op grond van artikel 48 lid 1 Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), de toegang tot de dienstlokalen van de DIP, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, ontzegd. Deze toegangsontzegging vang aan met ingang van heden.
De toegangsontzegging wordt opgelegd voor de duur van zes (6) weken en kan indien nodig, met nog zes (6) weken worden verlengd.”
(…)”.
1.3
Bij beschikking van 3 september 2020 is de toegangsontzegging met ingang van 4 september 2020 met zes weken verlengd.
1.4
Bij bestreden landsbesluit is klaagster met ingang 7 oktober 2020 in haar ambt geschorst tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
De standpunten van partijen
2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de haar bij het bestreden landsbesluit opgelegde schorsing en stelt zich daarbij - kort samengevat - op het standpunt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan hetgeen haar wordt verweten. Klaagster meent dat er in casu onvoldoende grond bestaat voor het treffen van een ordemaatregel. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden aan de schorsing ten grondslag gelegd en er zijn geen objectieve redenen, laat staan concrete aanwijzingen om aan te nemen dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, aldus klaagster. Voorts voert klaagster aan dat het bestreden landsbesluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en dat het disciplinaire onderzoek te lang duurt.
2.2
Verweerder betoogt - kort gezegd - dat er een concrete verdenking bestaat dat klaagster niet heeft gehandeld als een goed ambtenaar betaamt, en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
3.2
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:
c. in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De beoordeling
4.1
In geschil is ten eerste de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten klaagster in haar ambt te schorsen. De ambtenarenrechter stelt voorop dat de schorsing het karakter heeft van een ordemaatregel die kan worden opgelegd als het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de ambtenaar niet langer verzekerd zou zijn.
4.2
Het schorsingsbesluit is gebaseerd op artikel 87, eerste lid, aanhef en onder c van de Lma. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een ordemaatregel te treffen.
4.3
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
4.4
Wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de ambtenarenrechter dat het vermoeden van het door klaagster gepleegde plichtsverzuim voldoende concreet in het bestreden landsbesluit staat omschreven, namelijk het niet conform de normale procedure afgeven van commerciële erfpachtterreinen.
4.5
De ambtenarenrechter overweegt dat de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden een voldoende grondslag vormen voor de ten aanzien van klaagster getroffen maatregel. Er heeft zich de concrete verdenking voorgedaan dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Naar het oordeel van de ambtenarenrechter is het bestreden landsbesluit genomen op goede, aan het dienstbelang ontleende, gronden. De ambtenarenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de vraag of de verdenking terecht is.
5. De ambtenarenrechter overweegt voorts dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. In dat verband dient door verweerder voortvarendheid te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, te kennen gegeven dat het onderzoeksrapport van Forensics nog niet is afgerond, en dat het nog onduidelijk is hoe lang het onderzoek nog zal duren. Bij akte uitlating van 23 april 2021 heeft verweerder voorts aangegeven dat Forensics in afwachting is van de tweede verklaring van klaagster, dat er afhankelijk hiervan waarschijnlijk aanvullende vragen aan klaagster gesteld kunnen worden, en dat er vooralsnog geen reden is om aan te nemen dat een eventuele terugkeer van klaagster op het werk de beantwoording van die vragen zal beïnvloeden.
6. Onder deze omstandigheden en nu verweerder bij akte-uitlating te kennen heeft gegeven dat er vooralsnog geen reden is om aan te nemen dat een eventuele terugkeer van klaagster op het werk het onderzoek zal beïnvloeden, kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat het belang van de dienst vordert dat de schorsing nog langer voortduurt. Daarbij neemt het gerecht ook in aanmerking de functie van klaagster en de omstandigheid dat de nadelige gevolgen van het niet werkzaam zijn voor haar in dit verband onevenredig zijn in verhouding met het doel dat met het voortduren van de schorsing nog wordt gediend. De ambtenarenrechter ziet daarom aanleiding om de bestreden beslissing met toepassing van artikel 85 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak op dit punt te wijzigen en te bepalen dat de schorsing duurt tot drie weken na de datum van deze uitspraak.
7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
8. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van klaagster, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het landsbesluit van 6 oktober 2020, No. 3, voor zover het ziet op de duur van de schorsing;
- bepaalt dat de schorsing zal duren tot uiterlijk drie weken na dagtekening van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van klaagster, die tot zover worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.