In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over de schorsing van een ambtenaar, klaagster, door de Gouverneur van Aruba. De schorsing was opgelegd op basis van een landsbesluit van 6 oktober 2020, waarbij klaagster met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in haar ambt was geschorst. Klaagster maakte bezwaar tegen deze schorsing en stelde dat er onvoldoende grond was voor de maatregel, aangezien er geen concrete feiten of omstandigheden waren die haar plichtsverzuim onderbouwden. De verweerder, de Gouverneur, betoogde echter dat er een concrete verdenking bestond van plichtsverzuim, wat de schorsing rechtvaardigde.
De ambtenarenrechter overwoog dat de schorsing een ordemaatregel is die kan worden opgelegd als het functioneren van de dienst in het geding is. De rechter concludeerde dat de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden voldoende grondslag vormden voor de schorsing, maar dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. De rechter merkte op dat het disciplinaire onderzoek nog niet was afgerond en dat er geen reden was om aan te nemen dat een terugkeer van klaagster op het werk het onderzoek zou beïnvloeden. Daarom werd de schorsing gewijzigd en bepaald dat deze zou duren tot drie weken na de uitspraak.
De rechter verklaarde het bezwaar van klaagster gegrond, vernietigde het landsbesluit voor zover het de duur van de schorsing betrof, en veroordeelde de verweerder in de kosten van de procedure. De uitspraak werd gedaan op 21 juni 2021 door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.