In deze zaak gaat het om een ambtenaar, klager, die werkzaam is bij het Korps Politie Aruba en wordt beschuldigd van ernstig plichtsverzuim. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan gedragingen die in strijd zijn met de integriteitseisen die aan ambtenaren worden gesteld. De zaak begon met een landsbesluit van 2 november 2020, waarin klager met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag werd opgelegd. Dit besluit volgde op een strafrechtelijk onderzoek naar klager, die op 10 april 2019 was aangehouden en in verzekering was gesteld. Klager had zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en passieve ambtelijke omkoping, waarvoor hij eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, waaronder het weggeven van politieportofoons aan derden tegen betaling. De rechter oordeelde dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en het gebrek aan vertrouwen in klager als politieambtenaar. Klager voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verantwoorden en dat het ontslag disproportioneel was, maar het gerecht verwierp deze argumenten. De rechter concludeerde dat het tijdsverloop in de procedure gerechtvaardigd was door de complexiteit van de zaak en dat de disciplinaire maatregel proportioneel was in verhouding tot de gepleegde feiten. Uiteindelijk werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard.