In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, werkzaam als servicemedewerker bij de politie, was betrokken bij een incident waarbij zij en haar partner een medewerker van Bureau Jeugdzorg hebben bedreigd en beledigd. Dit incident vond plaats op 2 december 2014, voorafgaand aan een gesprek over de zorg voor haar minderjarige dochter. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, wat leidde tot haar ontslag. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de korpschef in redelijkheid de disciplinaire maatregel van ontslag kon opleggen. De Raad benadrukte dat in het ambtenarentuchtrecht niet de strafbaarheid van de gedragingen, maar de overtuiging van plichtsverzuim centraal staat. De Raad concludeerde dat appellante niet de-escalerend had opgetreden en dat haar gedrag onacceptabel was, wat het vertrouwen in haar als politieambtenaar ernstig had geschaad. De belangen van de dienst werden zwaarder gewogen dan die van appellante, en de Raad bevestigde de beslissing van de korpschef om tot ontslag over te gaan.