ECLI:NL:OGAACMB:2021:24

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002928
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag wegens verduistering en ambtelijke omkoping van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf van ontslag. Klager, werkzaam als onderinspecteur bij het Korps Politie Aruba, was beschuldigd van verduistering van politieportofoons en passieve ambtelijke omkoping. De Gouverneur had op 2 november 2020 besloten om klager met onmiddellijke ingang te ontslaan, na een strafrechtelijk onderzoek en een disciplinaire procedure. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat hij geen ernstig plichtsverzuim had gepleegd en dat het ontslag op onjuiste feiten was gebaseerd. Het gerecht oordeelde dat de aan klager verweten gedragingen van zodanige aard en ernst waren dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd was. Het gerecht concludeerde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, wat het vertrouwen in zijn functioneren als politieambtenaar ernstig had geschaad. Klager had ook niet aangetoond dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verantwoorden. De uitspraak bevestigde de bevoegdheid van de Gouverneur om de disciplinaire straf op te leggen, en het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 31 maart 2021
GAZA nr. AUA202002928

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
in de zaken van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijnveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 november 2020 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager primair met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair klager eervol ontslag te verlenen met ingang van vijf dagen na dagtekening van dit landsbesluit.
Hiertegen heeft klager op 19 november 2020 bezwaar gemaakt bij dit gerecht. Dit bezwaar is geregistreerd onder zaaknummer AUA202002928.
Op 19 november 2020 heeft klager zich tevens tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AUA202002927.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 8 maart 2021, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Klager heeft het verzoek met zaaknummer AUA202002927 ter zitting ingetrokken.
De uitspraak in het bezwaar met zaaknummer AUA202002928 is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Lma, is het de ambtenaar verboden overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
1.3
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Lma is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Ingevolge het tweede lid is het de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.
1.4
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt is ter kennis gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.
1.5
Ingevolge artikel 82 van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
1.6
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.
1.7
Ingevolge artikel 85, eerste lid van de Lma wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
1.8
Ingevolge artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma kan buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) in de rang van onderinspecteur.
2.2
Op 10 april 2019 is klager aangehouden en in verzekering gesteld.
2.3
Bij brief van 15 april 2019 heeft de korpschef van het KPA besloten om klager voor de duur van zes weken de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en voer- en vaartuigen van het KPA te ontzeggen in verband met een strafrechtelijk onderzoek en een disciplinair onderzoek. Deze toegangsontzegging is bij brief van 27 mei 2019 met ingang van 30 mei 2019 met zes weken verlengd en vervolgens bij brief van 22 augustus 2019 met ingang van 23 augustus 2019 wederom verlengd.
2.4
Bij brief van 26 november 2019 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van het hem verweten gedrag te verantwoorden. Klager heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.5
Bij landsbesluit van 19 december 2019 heeft verweerder besloten klager in zijn ambt te schorsen totdat er een beslissing is genomen over de strafoplegging. In dit landbesluit wordt onder meer overwogen:
“(…)
  • dat betrokkene verdacht wordt van overtreding van artikel 2:299 Wetboek van Strafrecht van Aruba, verduistering in dienstbetrekking, en artikel 2:351 Wetboek van Strafrecht van Aruba, het aannemen van steekpenningen en het handelen in strijd met zijn dienstplicht;
  • dat er een gevangenisstraf op deze feiten staat;
  • dat de feiten als een ernstig misdrijf worden beschouwd;
  • dat naar aanleiding daarvan een strafrechtelijk onderzoek tegen betrokkene is ingesteld;
  • dat betrokkene op 10 april 2019, als verdachte van overtreding van deze feiten werd aangehouden en in verzekering werd gesteld;
  • dat betrokkene op 18 april 2019 op vrije voeten werd gesteld;
  • dat betrokkene met ingang van 18 april 2019 de toegang werd ontzegd tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, -voertuigen en -vaartuigen in gebruik bij het Korps Politie Aruba, evenals het verblijf daarin voor de duur van maximaal zes (6) weken in verband met het tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
(…)”.
2.6
Bij vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 januari 2020 (P-2019/03368) heeft het gerecht klager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren voor – kort gezegd - verduistering in dienstbetrekking van politieportofoons, het afgegeven van deze politieportofoons aan een derde tegen betaling, en voor passieve ambtelijke omkoping. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
2.7
Bij bestreden landsbesluit van 2 november 2020 heeft verweerder besloten (I) klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en te bepalen dat met toepassing van artikel 85, eerste lid, van de Lma, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag, onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, en (II) althans voor zover de onder punt I genoemde ontslaggrond komt te vervallen, betrokkene met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van dagtekening van dit landsbesluit.
De beoordeling
3. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Daartoe verwijt verweerder klager – kort samengevat – het volgende:
  • overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden (artikel 58 Lma);
  • een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
  • een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd (artikel 59 van de Lma);
  • schending geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt is ter kennis gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd. (artikel 62 Lma).
Volgens verweerder zijn deze gedragingen als ernstig plichtsverzuim aan te merken, te meer omdat klager een ambtenaar werkzaam in de Justitieketen is, aan wie hoge integriteitseisen worden gesteld. Klager heeft een ernstig tekort aan plichts- en normbesef getoond, zodanig dat verweerder geen vertrouwen meer heeft in het integer handelen van klager als politieambtenaar. Een en ander levert ernstig plichtsverzuim op dat de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt, aldus verweerder.
4. Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven (disciplinair) ontslag en betoogt daartoe dat hij geen ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en dat het ontslag op onjuiste feiten is gebaseerd. Klager voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten gedrag. Klager stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder zich geheel heeft laten leiden door het strafvonnis, terwijl klager daartegen hoger beroep heeft ingesteld. Voorts betoogt klager dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich te verantwoorden. Klager stelt zich verder ook op het standpunt dat de straf disproportioneel is, en dat de straf vanwege tijdsverloop niet in stand kan blijven.
5. Ter beantwoording ligt als eerste de vraag voor of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In dat verband stelt het gerecht het volgende voorop.
5.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (CRvB 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997).
5.2
Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn.
5.3
Het gerecht merkt op dat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten gaat, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtverzuim (vgl. CRvB 18 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1835). De te beantwoorden vraag is hier dan ook niet of kan worden aangenomen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de strafrechtelijke kwalificaties vermeld in de dagvaarding, maar of hij verwijtbaar heeft gehandeld op de wijze zoals hem is tegengeworpen en of dat plichtsverzuim oplevert.
6. Bij de beantwoording van de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim overweegt het gerecht als volgt.
6.1
Verweerder heeft zijn standpunt dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor onder 3.1 vermelde gedragingen gegrond op processen-verbaal, tapgesprekken en rapporten uit het strafrechtelijke onderzoek, in het bijzonder tapverslagen van Whatsapp-gesprekken tussen onder meer klager en de destijds verdachte in dat onderzoek. Het gerecht stelt, naar aanleiding van de stukken en het besprokene ter zitting, vast dat de uitwerking van de tapgesprekken een correcte weergave is van de Whatsapp-gesprekken tussen klager en de verdachte in het onderzoek. Daaruit valt af te leiden dat klager – kort samengevat – een politieportofoon heeft weggenomen, dat hij deze politieportofoon aan een derde heeft verschaft, en dat hij hiervoor een geldelijke vergoeding verzocht dan wel heeft aangenomen. Het gerecht overweegt dat deze verweten gedragingen ook voldoende steun vinden in de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksresultaten en dat er derhalve voldoende grondslag bestaat om tot de overtuiging te komen dat klager de in het bestreden landsbesluit beschreven gedragingen daadwerkelijk heeft begaan.
6.2
Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerder op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens terecht de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan de hem bij het bestreden landsbesluit verweten gedragingen. Verweerder heeft het handelen van klager terecht als plichtsverzuim kunnen kwalificeren, en heeft zicht terecht op het standpunt kunnen stellen dat klager met zijn handelen het aanzien van het ambt als politieambtenaar en het imago van het KPA in zijn algemeenheid ernstig heeft beschadigd. Verweerder moet, gelet op de voorbeeldfunctie van ambtenaren, en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. Dat deze gedragingen klager niet kunnen worden toegerekend, is niet gebleken. Verweerder was derhalve bevoegd tot oplegging van een disciplinaire straf.
7. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. De aan klager verweten gedragingen zijn van zodanige aard en ernst dat zij oplegging van de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigen. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het verweten plichtsverzuim is geen sprake. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan ambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld en dat klager door zijn gedragingen het vertrouwen in hem als politieambtenaar heeft geschaad. De door klager aangevoerde gronden zijn niet van dien aard dat deze tot een ander oordeel moeten leiden.
8. Klager voert voorts aan dat hij niet in de gelegenheid is gestel zich schriftelijk ten aanzien van de hem verweten gedragingen te verantwoorden. Dit betoogt faalt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verantwoordingsbrief van 26 november 2019 op het adres van klager, te weten [adres], in de brievenbus is achtergelaten. Het gerecht overweegt dat klager, nog daargelaten de vraag of klager de verantwoordingsbrief in zijn brievenbus heeft gevonden, bovendien bij zijn bezwaarschrift en ter zitting in de gelegenheid is geweest zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
9. Klager beroept zich voorts op het tijdsverloop en betoogt – kort gezegd – dat het tijdsverloop niet bij de strafbepaling is betrokken. Het bestreden landsbesluit kan volgens klager derhalve niet in stand blijven. Het gerecht overweegt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat klager eerst bij brief van 15 april 2019 de toegang tot het KPA is ontzegd. Het DRH heeft bij brief van 1 november 2019 verweerder geïnformeerd dat er een disciplinair onderzoek is opgestart en heeft verweerder geadviseerd klager in de gelegenheid te stellen om zich schriftelijk te verantwoorden, hetgeen bij brief van 26 november 2019 is gedaan. Vervolgens is klager bij landsbesluit van 19 december 2019 uit zijn ambt geschorst. Bij advies van 9 september 2020 heeft het DRH aan verweerder geadviseerd om aan klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Verweerder heeft bij bestreden landsbesluit van 2 november 2020 besloten om aan klager de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Voor het tijdsverloop heeft verweerder als reden aangegeven dat de feiten in deze zaak pas op 16 mei 2019 duidelijk zijn geworden en dat deze zaak complex is en dat de disciplinaire procedure op het strafonderzoek afgestemd diende te worden. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en het opleggen van de straf van onvoorwaardelijk ontslag geheel kan worden verklaard uit de omstandigheid dat het in casu een complexe zaak betreft waarbij bepaalde feiten niet eerder bij verweerder bekend waren en dat het onderzoek naar deze feiten noodzakelijkerwijs enige tijd heeft gevergd. Het betoog van klager faalt.
10. Nu geen van de door klager aangedragen gronden van haar bezwaar doel treft, is het bezwaar ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen gronden aanwezig.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van woensdag 31 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.