2.7Bij bestreden landsbesluit van 2 november 2020 heeft verweerder besloten (I) klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en te bepalen dat met toepassing van artikel 85, eerste lid, van de Lma, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag, onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, en (II) althans voor zover de onder punt I genoemde ontslaggrond komt te vervallen, betrokkene met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van dagtekening van dit landsbesluit.
3. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Daartoe verwijt verweerder klager – kort samengevat – het volgende:
- overheidsgoederen te gebruiken ten bate van particuliere belangen van zichzelf of van derden (artikel 58 Lma);
- een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
- een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd (artikel 59 van de Lma);
- schending geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt is ter kennis gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd. (artikel 62 Lma).
Volgens verweerder zijn deze gedragingen als ernstig plichtsverzuim aan te merken, te meer omdat klager een ambtenaar werkzaam in de Justitieketen is, aan wie hoge integriteitseisen worden gesteld. Klager heeft een ernstig tekort aan plichts- en normbesef getoond, zodanig dat verweerder geen vertrouwen meer heeft in het integer handelen van klager als politieambtenaar. Een en ander levert ernstig plichtsverzuim op dat de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt, aldus verweerder.
4. Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven (disciplinair) ontslag en betoogt daartoe dat hij geen ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en dat het ontslag op onjuiste feiten is gebaseerd. Klager voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten gedrag. Klager stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder zich geheel heeft laten leiden door het strafvonnis, terwijl klager daartegen hoger beroep heeft ingesteld. Voorts betoogt klager dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zich te verantwoorden. Klager stelt zich verder ook op het standpunt dat de straf disproportioneel is, en dat de straf vanwege tijdsverloop niet in stand kan blijven.
5. Ter beantwoording ligt als eerste de vraag voor of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. In dat verband stelt het gerecht het volgende voorop.