ECLI:NL:OGAACMB:2021:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
AUA202000895
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag van een politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en het aannemen van giften

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 1 maart 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een politieambtenaar, tegen haar disciplinaire ontslag. De gouverneur van Aruba had op 24 januari 2020 besloten om klaagster te ontslaan wegens ernstig plichtsverzuim. Klaagster had zich schuldig gemaakt aan het wegnemen en/of verduisteren van inbeslaggenomen voertuigen en het aannemen van giften van derden in ruil voor het faciliteren van de teruggave van deze voertuigen. Klaagster ontkende de beschuldigingen en stelde dat haar strafrechtelijke zaak was afgedaan met een taakstraf, waardoor er geen bewijs was voor haar plichtsverzuim. Het gerecht oordeelde echter dat klaagster, ondanks haar ontkenning, zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. Het gerecht stelde vast dat klaagster niet bevoegd was om de afgifte van voertuigen te regelen en dat zij dit deed door gebruik te maken van haar functie en contacten binnen de politie. De gedragingen van klaagster waren in strijd met de huisregels van het Korps Politie Aruba (KPA) en werden als zeer ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Het gerecht oordeelde dat de opgelegde straf van ontslag gerechtvaardigd was, gezien de voorbeeldfunctie van politieambtenaren en de hoge eisen van integriteit die aan hen gesteld worden. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 1 maart 2021
Gaza nr. AUA202000895

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D. Croes,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 januari 2020, no. 2, (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, onder de bepaling dat de straf wegens het dienstbelang ook onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd en subsidiair, voor zover de hiervoor genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan klaagster, met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van de Lma, eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening van dit landsbesluit.
Tegen dit landsbesluit heeft klaagster op 12 maart 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 7 september 2020 een contramemorie, en op 22 december 2020 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2021, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 12 februari 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
Het geschil
2. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster (disciplinair) te ontslaan. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
3.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
3.4
Ingevolge artikel 85, eerste lid, wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
3.5
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, kan buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De feiten
4.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam in de functie van hoofdagent bij de afdeling verkeersplanologie bij het Korps Politie Aruba (KPA).
4.2
Op 25 oktober 2018 is klaagster aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 2:397 en/of 2:288 en/of 2:298 jo 1:116 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (opzetheling en/of diefstal en/of verduistering).
4.3
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de minister van Justitie klaagster de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en voer- en vaartuigen in gebruik van het KPA voor de duur van zes weken ontzegd.
4.4
Bij landsbesluit van 7 maart 2019 is klaagster als ordemaatregel met toepassing van artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma in haar ambt geschorst tot op de dag waarop verweerder een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
4.5
Bij brief van 7 maart 2019 heeft verweerder klaagster in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van het haar verweten gedrag te verantwoorden.
4.6
Bij brief van 1 april 2019 heeft klaagster hieraan gevolg gegeven. Klaagster schrijft onder meer:
“(…)
Ik ontken met klem mij schuldig te hebben gemaakt aan opzetting, diefstal en/of verduistering. Nooit en te nimmer heb ik voertuigen, of enig ander goed een andere toebehorende, ontvreemd, weggenomen, of verduisterd, noch ben ik behulpzaam geweest bij het wegnemen of weggeven van voertuigen aan anderen toebehorend.
Het gaat in casu om inbeslaggenomen voertuigen, die te politiebureau Balashi in bewaring geplaatst waren. De 3 betreffende voertuigen heb ik GEKOCHT van de eigenaren. Van deze koop heb ik betalingsbewijzen. (…)
Het kopen van inbeslaggenomen voertuigen door politieambtenaren gebeurt overigens al geruime tijd, en was, voor zover ik wist, niet tegen geschreven noch ongeschreven regels. Ik zou tal van namen kunnen noemen van collega’s die zich hieraan “schuldig” hebben gemaakt.
(…)
Aannemen van giften
Voor wat de GIFTEN betreft: Ik heb
geen giftenaangenomen, noch in de vorm van geld of andere tegenprestaties, noch om iets te doen of na te laten als politieambtenaar.
Hetgeen ik wel heb gedaan is het hebben van een bijbaan, om wat extra’s bij te verdienen. De betalingen die ik dan ook kreeg voor onder meer het opstellen van verzoekschriften, waren
betalingen voor verrichtte werkzaamheden. Terwijl ik vroeger mensen onbetaald hielp bij het opstellen van formele brieven, heb ik in de afgelopen jaren hier een vergoeding voor gevraagd. Ik heb deze mensen nooit iets beloofd, iets voor ze gedan of iets nagelaten te doen als politieambtenaar.
(…)
Eigen belastende verklaring
(…)
De ondervragers hebben mij toen gezegd mee te werken, hetgeen inhield dat ik moest zeggen dat ik
misschienwel iets verkeerd kon hebben gedaan. Als ik zou “meewerken” kon ik diezelfde dag naar huis. Doordat ik mij erg ziek volde, en ik mijn advocaat niet heb kunnen spreken, heb ik toen
ONDER DRUKde verklaring afgelegd zoals te lezen is in het proces-verbaal van 3 november 2018.
(…).”
4.7
Bij brief van 13 juni 2019 schrijft het Openbaar Ministerie (OM) aan de gemachtigde van klaagster dat het OM van oordeel is dat klaagster zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en doet een voorstel de zaak voorwaardelijk te seponeren onder de voorwaarde dat klaagster gedurende 70 uren dienstverlening zal verrichten.
4.8
Bij bestreden landsbesluit van 24 januari 2020 heeft verweerder besloten om klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. In het landsbesluit staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Uit het onderzoek blijkt dat:
(…)
- betrokkene niet bevoegd is om het “formulier toestemming tot afgifte” (gemaakt en getekend door een politieambtenaar werkzaam bij de verschillende politiewachten) of het “formulier afgifte teruggave” (gemaakt en getekend door de Sectie Technische Dienst en Communicatie personeel) in te vullen of te ondertekenen;
- het formulier “afgifte teruggave” alleen bestemd is voor het personeel van de Sectie Technische Dienst & Communicatie;
(…)
- betrokkene niet bevoegd is om de afgifte van auto’s af te handelen;
- indien een auto getakeld wordt wegens een onderzoek dat verricht wordt, de afdeling/verbalisant en de OvJ goedkeuring moeten geven tot afgifte;
- betrokkene helemaal geen contact behoort te hebben met burgers wiens auto getakeld worden;
(…)
- betrokkene zelf het “formulier toestemming tot afgifte” ingevuld had voor teruggave van auto’s;
- betrokkene zeker twee auto’s afgeleverd had aan andere mensen die niet de huidige eigenaren waren en valse informatie op het “formulier afgifte teruggave” ingevuld had;
(…)
- betrokkene vermeldde dat zij vier auto’s van eigenaren gekocht had namelijk:
1. de auto gekentekend [kenteken] waarbij zij contact opnam met de eigenaar en de auto voor Afl. 500,= gekocht had;
2. de auto gekentekend [kenteken] die zij gekocht had van de eigenaar voor Afl. 200,= en die zij doorverkocht had voor Afl. 700,= of Afl. 800,= aan een mevrouw;
3. een auto die zij voor Afl. 1800,= gekocht had plus de takelkosten en die zij doorverkocht voor Afl. 3800,= aan een vriend van collega [collega X];
4. een auto die in beslag genomen was te STC en voor welke zij Afl. 125,= aan de eigenaar gaf;
- deze vier auto’s, die op het terrein van de politiegarage stonden, door betrokkene zelf verwijderd werden of met behulp van [naam bedrijf] towing waren weggehaald;
- betrokkene vervolgens een kwitantie opmaakte samen met een foto van haar identificatiebewijs;
- betrokkene hierna weer naar Balashi ging om het papierwerk te regelen (een kopie van de kwitantie, geprinte foto en een “formulier afgifte teruggave” met de personalia van de eigenaar) en deze aan collega [collega Y] gaf;
- betrokkene vermeldde dat zij nog alle kwitanties van de gekochte auto’s had, maar geen enkele kwitantie als bewijs kon aanleveren;
- betrokkene burgers benaderde wiens auto door het KPA getakeld waren en hun voorstelde om de auto’s aan haar te verkopen;
- betrokkene dit deed door informatie van de auto eigenaren in het Actpol systeem op te zoeken en naar hun woning te gaan;
- betrokkene een koopovereenkomst maakte, notities nam en/of een foto van het rijbewijs van de eigenaren maakte en deze informatie op kantoor verwerkte, waarbij zij zelf een “formulier toestemming tot afgifte” opmaakt en ondertekend had;
- betrokkene gebruik maakte van een takelbedrijf genaamd [naam bedrijf] towing, die geen werkzaamheden voor het KPA verricht, die de auto’s takelde die betrokkene gekocht had;
(…)
- betrokkene giften voor werkzaamheden aangenomen had;
- betrokkene bijvoorbeeld tussen de Afl. 300,= en Afl. 1.000,= eiste van de auto eigenaren voor alle procedures die zij voor hen deed met betrekking tot het teruggeven van voertuigen;
- betrokkene in totaal Afl. 4.000,= á Afl. 5.000,= verdiend had hiermee in de periode tussen 2016 en begin 2017;
(…)”.
De standpunten van partijen
5.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Klaagster wordt verweten dat zij in het jaar 2016 diverse inbeslaggenomen personenauto’s die bij de politiewacht te Balashi in bewaring waren geplaatst, heeft weggenomen en/of verduisterd danwel daarbij behulpzaam is geweest. Ook wordt klaagster verweten dat zij giften in de vorm van geld van een derde heeft aangenomen terwijl zij wist of had behoren te weten dat dit gedaan werd ten einde haar te bewegen iets te doen of na te laten in haar functie als politieambtenaar. Klaagster is zesentwintig jaar werkzaam bij het KPA. Zij is uitstekend op de hoogte van de handelswijze omtrent inbeslaggenomen auto’s en de teruggave daarvan. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat dit onacceptabel en ontoelaatbaar gedrag is voor een politieambtenaar en dat klaagster een voorbeeldfunctie heeft. Naar aanleiding van haar handelen zijn ernstige twijfels gerezen ten aanzien van de integriteit en betrouwbaarheid van klaagster, aldus verweerder.
5.2
Klaagster ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Zij kan zich niet verenigen met het ontslag en stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat geen sprake kan zijn van plichtsverzuim daar haar strafrechtelijke zaak is afgedaan met een TOM-zitting. Het OM heeft afgezien van strafvervolging onder de voorwaarde dat zij een taakstraf van 70 uren zou uitvoeren. Het is dan ook niet bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten gedragingen, aldus klaagster. Ter zitting heeft klaagster, desgevraagd, aangegeven dat zij de taakstraf heeft geaccepteerd zodat zij niet langer hoefde vast te zitten en daar zij dacht dat het daarmee zou zijn afgelopen en zij niet (meer) zou worden ontslagen. Voorts stelt klaagster zich op het standpunt dat het kopen van inbeslaggenomen auto’s door politieambtenaren al geruime tijd gebeurt. De politiecommissaris, de collega’s en andere medewerkers zijn van deze mogelijkheid en van de procedure op de hoogte. Indien het afgeven van voertuigen procedureel niet geheel zoals het hoort is gegaan, kan dit niet aan klaagster worden verweten, maar aan de leiding die tijdig had moeten ingrijpen, aldus klaagster. Voorts voert klaagster aan dat zij haar belastende verklaring onder druk heeft afgelegd en dat zij niet achter deze verklaring staat.
De beoordeling
6.1
Ter beantwoording ligt als eerste voor de vraag of klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
6.2
In navolging van de Raad stelt het gerecht voorop dat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten gaat, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtverzuim. Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel geldt dat op basis van de beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het bestuursorgaan moet in het kader van een disciplinair onderzoek zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding kunnen geven. Daarbij kan onder omstandigheden gebruik worden gemaakt van uit een strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens, maar van een verplichting om het beschikbaar komen van zodanige gegevens af te wachten is geen sprake. (zie bijvoorbeeld RvBAz van 20 juni 2018, ECLI:NL:ORBAACM:2018:9; CRvB van 15 september 2011,
LJN BT1997 (https://www.navigator.nl/document/id0a1aa724fb1041cca2254caabb61b5d7?h1=(ambtenarentuchtrecht)))
6.3
Naar het oordeel van het gerecht volgt uit de beschikbare gegevens zoals hierboven weergegeven, in onderling verband en samenhang bezien, en het besprokene ter zitting dat klaagster in het jaar 2016 een diverse inbeslaggenomen personenauto’s die bij de politiewacht te Balashi in bewaring waren geplaatst van de eigenaars heeft gekocht en aan anderen heeft verkocht. Vast staat dat klaagster uit hoofde van haar functie bij de afdeling planologie niet belast was met werkzaamheden betreffende de in beslaggenomen auto’s. Uit klaagsters eigen verklaring bij de politie blijkt dat klaagster, al dan niet op verzoek van een derde, informatie uit het politiesysteem heeft geraadpleegd teneinde de eigenaren van de inbeslaggenomen auto’s te achterhalen. Vervolgens heeft klaagster de eigenaren benaderd - soms gekleed in haar politie-uniform - met een door haar opgestelde koopovereenkomsten met het doel voertuigen te kopen. Daarna heeft klaagster het papierwerk geregeld ter afgifte van de inbeslaggenomen auto. Hierbij heeft verweerder gewezen op diverse onregelmatigheden in de deze formulieren. Klaagster heeft bij de koop en doorverkoop van de voertuigen financieel winst genoten. Bij de politie heeft klaagster erkend dat zij zich hierbij schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en dat zij misbruik heeft gemaakt van de aan haar gegeven gelegenheid en vertrouwen door het personeel van de STC om aan informatie te komen. Het gerecht heeft geen reden om te twijfelen aan de door klaagster bij de politie afgelegde verklaring nu deze gedetailleerd is en steun vindt in de andere stukken die zich in het dossier bevinden. Dat klaagster onder druk een valse bekentenis heeft afgelegd, acht het gerecht dan ook volstrekt onaannemelijk. Daarbij betrekt het gerecht ook het feit dat klaagster de haar door het OM aangeboden taakstraf heeft aanvaard en inmiddels reeds heeft uitgevoerd.
6.4
Voorts heeft klaagster giften aangenomen van derden, al dan niet voor door haar verrichtte werkzaamheden. Betrokkene heeft bij de politie verklaard dat zij van [persoon Z] Afl 1000,- heeft ontvangen nadat zij voor hem de eigenaar van een in beslag genomen auto had achterhaald en heeft zorggedragen voor afgifte van deze auto aan deze [persoon Z]. Zij beschouwde dit geld als een geschenk. Voorts heeft klaagster verklaard dat zij in de periode van 2016 tot en met 2017 tussen Afl 4000,- en Afl 5000,- heeft verdiend voor procedures die zij verzorgde voor derden in verband met afgiftes van in beslag genomen voertuigen.
6.5
Het gerecht is, met verweerder, van oordeel dat de gedragingen van klaagster strafbaar zijn en in strijd met de binnen het KPA geldende en voor klaagster bekende huisregels. Verweerder heeft deze gedragingen terecht als zeer ernstig plichtsverzuim aangemerkt. Verweerder was dan ook bevoegd om klaagster disciplinair te straffen. Dat deze gedragingen klaagster niet kunnen worden toegerekend, is niet gebleken.
7.1
Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht dat verweerder, gelet op de voorbeeldfunctie van politieambtenaren, en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop moet kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. De gedragingen raken de kern van klaagsters functie en verantwoordelijkheden en stroken niet met haar verplichtingen.
7.2
Het gerecht is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het geconstateerde plichtsverzuim oplegging van de zwaarste straf rechtvaardigt. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat klaagster met haar handelen het aanzien van het ambt als politieambtenaar en het imago van het KPA in zijn algemeenheid ernstig heeft beschadigd. In verband daarmee en de geloofwaardigheid van de overheid kan van verweerder niet gevergd worden dat hij klaagster in overheidsdienst handhaaft. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het gepleegde plichtsverzuim is geen sprake.
8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.