In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 3 maart 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar bij het Korps Politie Curaçao, tegen een voorwaardelijk ontslag dat hem was opgelegd. Klager was sinds 1 januari 2019 werkzaam als Medewerker Noodhulp/Handhaving en had in mei 2018 onterecht overuren gedeclareerd en een maaltijd bon opgemaakt. Na een disciplinair onderzoek, dat op 11 augustus 2018 concludeerde dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, werd hem op 8 augustus 2019 de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Klager maakte bezwaar tegen deze straf, stellende dat deze in strijd was met het rechtzekerheidsbeginsel en disproportioneel was.
Het Gerecht oordeelde dat klager voldoende procesbelang had bij de beoordeling van het bezwaar, ondanks het verstrijken van de proeftijd van een jaar. Het Gerecht stelde vast dat de straf van voorwaardelijk ontslag binnen een redelijke termijn was opgelegd en dat de opgelegde straf in verhouding stond tot het gepleegde plichtsverzuim. De rechter benadrukte dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld en dat klager met zijn gedragingen het vertrouwen van de verweerster ernstig had beschaamd. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.