ECLI:NL:ORBAACM:2018:3

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
AUA2015H00002 (voorheen RvBAz 2015/74816)
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schorsing ambtenaar en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellante, die in Aruba woont, was geschorst op grond van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. De schorsing was ingesteld door de geïntimeerde, die op 23 mei 2014 het landsbesluit nam om appellante te schorsen in haar ambt. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, maar het Gerecht heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld op 21 november 2017, waarbij beide partijen aanwezig waren. Na de behandeling is de zaak aangehouden om partijen de kans te geven tot een vergelijk te komen, maar dit is niet gebeurd. De Raad heeft vervolgens besloten om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De Raad overweegt dat voor de beoordeling van het hoger beroep procesbelang vereist is. Dit betekent dat appellante met het hoger beroep een resultaat moet kunnen bereiken dat voor haar betekenis heeft. De Raad constateert dat appellante, hoewel zij de schorsing als diffamerend heeft ervaren, geen feiten heeft aangedragen die erop wijzen dat zij nog procesbelang heeft. Aangezien appellante inmiddels met pensioen is, is er geen concreet nadeel meer dat zij kan ondervinden van de schorsing. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het procesbelang ontbreekt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellante]

wonende in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Kock, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 15 juni 2015, in zaaknr. GAZA nr. 2014/1238, in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba

geïntimeerde,
gemachtigde: A. Lumenier, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ).

Procesverloop

Bij landsbesluit van 23 mei 2014 heeft geïntimeerde op grond van artikel 87, aanhef en onder c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) appellante met ingang van die dag geschorst in haar ambt totdat hij heeft beslist over het aan haar opleggen van een disciplinaire straf (de schorsing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2017. Appellante is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Aan het einde van de behandeling heeft de Raad de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden met elkaar tot een vergelijk te komen. Blijkens de van partijen ontvangen schriftelijke reacties is dat niet gebeurd en wensen zij dat de Raad thans zonder nadere zitting uitspraak doet. De behandeling van de zaak is vervolgens gesloten en de uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 87, aanhef en onder c van de Lma kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 82, door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in gevallen waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
2. Gebleken is dat geïntimeerde bij Landsbesluit van 11 november 2014 appellante de disciplinaire staf van een geldboete van Afl. 1.000,- heeft opgelegd (de boeteoplegging). Per die datum was de schorsing ten einde. Tijdens de schorsing is appellante volledig doorbetaald. Met ingang van 13 oktober 2017 is zij gepensioneerd. De boeteoplegging is nog in procedure.
3. De Raad stelt ambtshalve voorop dat voor de beoordeling van het hoger beroep geen aanleiding bestaat als niet vastgesteld kan worden dat appellante daarbij nog procesbelang heeft. Procesbelang kan worden aangenomen indien zij met het hoger beroep het resultaat dat zij nastreeft daadwerkelijk kan bereiken en dit resultaat voor haar objectief bezien betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of subjectief belang is onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
4. De Raad overweegt dat appellante, hoewel daarnaar ter zitting gevraagd, geen feiten heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij nog procesbelang heeft bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Gesteld noch gebleken is dat zij enig concreet nadeel heeft ondervonden van de schorsing. Nu zij inmiddels met pensioen is, valt ook niet in te zien dat zich dit in de toekomst nog zal kunnen voordoen. De door appellante gestelde omstandigheid dat zij de schorsing als diffamerend heeft ervaren, is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Bovendien is het nagestreefde eerherstel primair verbonden met de rechtmatigheid van de boeteoplegging, die dus nog in procedure is. In die procedure zal uiteindelijk rechtens vastgesteld kunnen worden of appellante zich aan strafwaardig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Daarop kan in deze zaak niet worden vooruitgelopen.
5. De slotsom is dat het hoger beroep wegens het komen te ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.