ECLI:NL:OGAACMB:2019:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201801145
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoelage en bestuursrechtelijke procedure inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Huisman, een verzoek ingediend om een maandelijkse huurtoelage van US$ 908,00 met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2010. De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. C. van Hees, heeft dit verzoek aanvankelijk afgewezen met een besluit van 4 juli 2018. Klaagster heeft hiertegen bezwaar aangetekend, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019. Tijdens deze behandeling is gebleken dat er tussen partijen geen geschil meer bestond over het recht op de huurtoelage, maar dat de Minister nog geen nieuw besluit had genomen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onjuist was en heeft het bezwaar gegrond verklaard. Het Gerecht heeft vervolgens de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de huurtoelage over de periode van 1 november 2010 tot 1 maart 2019, alsook de wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 april 2019.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201801145
Datum: 11 april 2019

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:
(klaagster),
klaagster,
gemachtigde: mr. K. HUISMAN,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

Verweerder,
gemachtigde: mr. C. van Hees,
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van 4 juli 2018, waarbij het verzoek van klaagster haar per 1 november 2010 een maandelijkse huurtoelage van US$ 908,00 toe te kennen, is afgewezen.
2. Het procesverloop
2.1.
Op 29 augustus 2018 is ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift met producties ingediend.
2.2.
Aan verweerder is gelegenheid geboden voor het indienen van een contra-memorie. Daarvan heeft verweerder geen gebruik gemaakt.
2.3.
De mondelinge behandeling van 18 december 2018 is aangehouden op verzoek van partijen omdat verweerder doende zou zijn een nieuwe beslissing te nemen waarbij aan klaagster de huurtoelage alsnog zou worden toegekend. Omdat een nieuwe beslissing is uitgebleven heeft klaagster om behandeling van haar bezwaarschrift gevraagd. De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 14 maart 2019 plaatsgevonden. Klaagster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgelegd. Namens verweerder is verschenen de heer R. Richardson, senior beleidsmedewerker HR, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.
3. Beoordeling.
3.1.
Na daartoe eerst tevergeefs door dit Gerecht bij uitspraak van 24 juli 2017 en daarna nogmaals, maar nu op straffe van een dwangsom, bij uitspraak van 25 juni 2018 te zijn veroordeeld, heeft verweerder op 4 juli 2018 een beslissing genomen op het verzoek van klaagster haar een maandelijkse huurtoelage toe te kennen van US$ 908,00. Verweerder heeft bij genoemd besluit dat verzoek afgewezen, overwegende dat een huurtoelage nimmer een vaste component van het arbeidsvoorwaardenpakket was en onder verwijzing naar het recht zoals dat geldt na 10 oktober 2010 als gevolg waarvan er geen noodzaak is voor onder meer allerhande buitenwettelijke huurtoelagen.
3.2.
Inmiddels is tussen partijen niet (langer) in geschil dat klaagster recht heeft op een huurtoelage van US$ 908,00 per maand met ingang van 1 november 2010.
3.3.
Verweerder heeft verklaard dat er een nieuw besluit zal komen waarin de verzochte huurtoelage van US$ 908,00 per maand per 1 november 2010 wordt toegewezen en dat het bestreden besluit wordt ingetrokken. De enige reden, aldus verweerder, dat het nieuwe besluit er nog niet ligt, is, omdat nagegaan dient te worden of verweerder wellicht een deel van de huurtoelage aan een derde, te weten de eigenaar/verhuurder van de woning, heeft voldaan. Dit laatste staat naar het oordeel van het Gerecht niet in de weg aan het nemen van het beoogde nieuwe besluit. Dat door verweerder wellicht betaald is aan een derde in plaats van aan klaagster, doet immers niets af aan het recht van klaagster op de bedoelde huurtoelage. Daarbij weegt mee dat onweersproken is dat klaagster sinds 1 november 2010 geen enkele huurtoelage heeft ontvangen en voorts dat zij sinds genoemde datum altijd de volledige huur aan de eigenaar/verhuurder heeft voldaan.
3.4.
Op grond van het voorgaande, waarbij tevens meeweegt dat de uitlating van verweerder dat er een nieuw besluit dient te komen wordt beschouwd als een erkenning dat het bestreden besluit dus onjuist is, dient te worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het bezwaar is dan ook gegrond en het besluit zal worden vernietigd. Nu de te nemen beschikking een geldelijke aanspraak betreft en het Gerecht zich voldoende geïnformeerd acht, zal het Gerecht ingevolge artikel 86 lid 2 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak (hierna: RAR) de beschikking zelf in deze uitspraak vaststellen. Bovendien zijn er, gelet op het voorgaande, voldoende termen aanwezig om verweerder, uit hoofde van artikel 86 lid 3 RAR, te veroordelen tot vergoeding van de onbetaald gelaten huurtoelage over de periode zoals gevorderd. Het verzoek tot betaling van “15% kosten ad US$ 12.666,60” wordt afgewezen, nu daartoe onvoldoende is gesteld, zodat niet duidelijk is waarop dat ziet. De wettelijke rente wordt toegewezen als verzocht, nu daartegen geen verweer is gevoerd en het overigens niet ongegrond voorkomt.
3.5.
Het voorgaande is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaald op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het bezwaarschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling.
5.
Beslissing
Het Gerecht in ambtenarenzaken:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • stelt vast dat klaagster met ingang van 1 november 2010 recht heeft op een huurtoelage van US$ 908,00 per maand vanwege haar dienstverband;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan klaagster van een bedrag van US$ 90.800,00 ter zake de huurtoelage over de periode van 1 november 2010 tot 1 maart 2019, zijnde 100 maanden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de eerste dag van de maand waarop de huurtoelage ziet, tot aan de dag der algehele voldoening en voorts vermeerderd met een bedrag van US$ 908,00 per maand aan huurtoelage vanaf 1 maart 2019 tot aan het einde dienstverband;
  • veroordeelt het Land Sint Maarten tot vergoeding aan klaagster van een bedrag van NAf. 1.400,-- voor de kosten van deze procedure;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door P.P.M. van der Burgt, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 11 april 2019.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de Regeling Ambtenarenrechtspraak.