In deze zaak hebben klagers, politieambtenaren in de rang van inspecteur of hoger, bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie om hun verzoek om restitutie van een eerder uitgekeerde overwerkvergoeding af te wijzen. Klagers zijn met ingang van 1 januari 2011 benoemd als inspecteur in schaal P10, en volgens artikel 27, lid 5 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) komen zij niet in aanmerking voor beloning voor overwerk. De Minister heeft gesteld dat de klagers vanaf hun benoeming geen recht meer hebben op overwerkvergoeding, en dat de terugvordering van eerder uitgekeerde vergoedingen rechtmatig was.
Tijdens de zitting hebben klagers hun standpunt toegelicht, waarbij zij zich beroepen op beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Zij betogen dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij recht hadden op vergoeding voor het verrichte overwerk, en dat de terugvordering in strijd is met eerder gegeven adviezen. De rechter heeft echter geoordeeld dat de weigering van de Minister om overwerkvergoeding toe te kennen rechtmatig is, en dat de klagers niet kunnen worden beloond voor overwerk dat zij verricht hebben na hun benoeming in schaal P10.
De rechter heeft het bezwaar van klagers ongegrond verklaard, en benadrukt dat de wettelijke bepalingen omtrent overwerkvergoeding voor politieambtenaren in deze situatie van toepassing zijn. De uitspraak is gedaan op 24 juni 2019, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.