ECLI:NL:ORBANAA:2008:BK1232

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2007/58
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • A.R. Ramirez
  • J. Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overwerkvergoeding door ambtenaar in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek om overwerkvergoeding van een ambtenaar die werkzaam is op Curaçao. De ambtenaar, oorspronkelijk klaagster en thans appellante, heeft bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken en Infrastructuur, die haar verzoek om een overwerkvergoeding over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 2000 had afgewezen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld na eerdere uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken, die het bezwaarschrift van de appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. W.E. Fortin, en de Minister werd vertegenwoordigd door mr. A.W. van der Gulik.

De Raad oordeelt dat op grond van artikel 27, lid 9 van de LMA ambtenaren die hoger worden bezoldigd dan volgens schaal 9 geen recht hebben op een overwerkvergoeding. De appellante, die in schaal 12 is geplaatst, valt onder deze regeling. De Raad heeft vastgesteld dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eerdere afwijzing van een verzoek om overwerkvergoeding over dezelfde periode niet opnieuw kan worden beoordeeld, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Aangezien de Minister geen bewijs heeft geleverd van een eerdere beslissing, gaat de Raad ervan uit dat de afwijzing van 13 januari 2006 de eerste beslissing was op het verzoek van de appellante.

De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat de door de appellante aangevoerde beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, niet kunnen leiden tot een toekenning van de overwerkvergoeding in strijd met de wet. De Raad van Beroep bevestigt derhalve de bestreden uitspraak en wijst het verzoek om overwerkvergoeding af.

Uitspraak

Uitspraak: 2 december 2008
Zaaknr. RvBAz 2007/58
RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk klaagster,
thans appellante,
gemachtigde mr. W.E. Fortin,
tegen:
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN SOCIALE ZAKEN EN INFRASTRUCTUUR
zetelend te Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde mr. A.W. van der Gulik.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij een op 15 maart 2006 ter griffie van het Gerecht in Ambtenaren zaken (het Gerecht) ingekomen bezwaarschrift heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het schrijven van geïntimeerde van 13 januari 2006.
1.2 Het Gerecht heeft het bezwaarschrift bij uitspraak van 18 september 2007 ongegrond verklaard. Hiertegen is door appellante beroep ingesteld bij beroepschrift ingekomen ter griffie van het Gerecht op 18 oktober 2007. Geïntimeerde heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 29 mei 2008. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen bij gemachtigde.
1.4 Het beroep is nader behandeld ter zitting van de Raad van 16 oktober 2008, waar appellante opnieuw is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde is eveneens verschenen bij gemachtigde.
2. Beoordeling.
Appellante stelt zich op het standpunt dat haar een overwerkvergoeding over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 2000 moet worden toegekend. Geïntimeerde heeft zich er onder meer op beroepen dat al eerder dan bij de in bezwaar bestreden beschikking van 13 januari 2006 een beslissing is genomen waarbij een verzoek om een dergelijke vergoeding over dezelfde periode is afgewezen. Geïntimeerde stelt zich daarom op het standpunt dat het latere verzoek van appellante moet worden opgevat als een verzoek om bestuurlijke heroverweging, zodat het Gerecht slechts had mogen beoordelen of er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen opleveren voor een dergelijke heroverweging. Geïntimeerde heeft echter, hoewel daartoe na de eerste mondelinge behandeling ter zitting nogmaals in de gelegenheid gesteld, geen afschrift overgelegd van een eerdere beslissing op een verzoek om overwerkvergoeding over genoemde periode. Hoewel het dossier enige aanwijzingen bevat dat een aanvraag om een dergelijke vergoeding al eerder door verweerder in behandeling is genomen, zal de Raad er daarom vanuit gaan dat met de beschikking van 13 januari 2006 voor de eerste maal een beslissing is genomen op een verzoek om die vergoeding.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Gerecht de feiten juist vastgesteld. De Raad verwijst naar de weergave daarvan onder 2 van de bestreden uitspraak.
Ingevolge artikel 27, negende lid van de LMA ontvangen geen beloning voor overwerk en geen toelage de ambtenaren die:
a. een dienstbetrekking bekleden die hoger wordt bezoldigd dan volgens schaal 9 van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 of volgens daarmede in andere organieke regelingen der bezoldigingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen dan wel volgende de schalen, welke daarvoor eventueel in de plaats komen;
b. die met de leiding van een dienstvak of een onderdeel daarvan zijn belast of die zelfstandig overwerk verrichten;
c. die zijn belast met een functie c.q. taak, welke met zich brengt dat zij regelmatig overwerk moeten verrichten.
Aan de onder a en b bedoelde ambtenaren kan voor overwerk een eenmalige vergoeding of een gratificatie worden toegekend.
Appellante is per 1 juli 1996 geplaatst in schaal 12. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat haar verzoek om een vergoeding voor overwerk over de periode van 1 november 1997 tot 31 december 2000 niet voor toewijzing in aanmerking kwam nu zij kwalificeerde als ambtenaar bedoeld onder a en b van artikel 27, negende lid LMA.
Het Bezoldigingslandsbesluit 1968, dat gold tot 31 december 1997 en het Bezoldigingslandsbesluit 1998, dat nadien geldt, bieden geen grondslag voor het oordeel dat aan appellante desalniettemin een overwerkvergoeding moet worden toegekend.
Appellante klaagt er voorts over dat anderen in een gelijksoortige situatie wel een overwerkvergoeding is toegekend en dat er aan haar toezeggingen zijn gedaan dat zij die vergoeding ook zou krijgen. De weigering appellante voor een toelage in aanmerking te brengen vloeit naar het oordeel van de Raad rechtstreeks voort uit de LMA. De door haar gestelde strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, kunnen er niet toe leiden dat geïntimeerde, in strijd met de wet, toch de overwerkvergoeding zou moeten toekennen.
De bestreden uitspraak moet daarom worden bevestigd.
3. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter, A.R. Ramirez en mr. J. Sybesma en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.