3.3Voor zover klager ter zitting een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, geldt het voorgaande onverkort ten aanzien daarvan. Het Gerecht zal dus ook dat beroep passeren.
3.4.1In het ambtenarentuchtrecht gaat het niet om strafbare feiten, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtsverzuim (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1835). De te beantwoorden vraag is hier dan ook niet of kan worden aangenomen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, maar of hij verwijtbaar heeft gehandeld op de wijze zoals hem is tegengeworpen in het ontslagbesluit en of dat plichtsverzuim oplevert. 3.4.2Uit de hierna te noemen processen-verbaal blijkt dat klager zelf heeft verklaard dat hij het pv van 13 oktober 2016 heeft ondertekend hoewel hij zich ervan bewust was dat [collega] daarin onjuiste informatie had opgenomen:
- proces-verbaal van politie van het horen van klager als getuige op 18 november 2016 (pv 201611181405.G, pag. 8), zakelijk weergegeven:
Het gedeelte dat wij de tante van [B.] voor het Bureau Recherche hadden ontmoet berust niet op de waarheid. Toen [collega] klaar was met app-berichten ter hoogte het Recherche bureau, reden wij direct naar [restaurant]. Toen wij naar [restaurant] aan het rijden waren, zei [collega] tegen mij dat er daar een persoon die op vakantie is en die zijnde met vakantie niet in [restaurant] mag werken. Ik zei tegen [collega] dat hij gelijk heeft. Ook het gedeelte dat wij [B.] voor het Recherche Bureau hadden achtergelaten berust niet op de waarheid. Wij hadden [B.] tegenover [snack] achtergelaten. (…) Daar gekomen zag ik de donkerkleurige Mitsubishi Lancer of Toyota Corolla aan de kant van de weg geparkeerd staan. Wij parkeerden voor de personenauto. Ik kon niet zien wie als bestuurder optrad. (…) [collega] en [B.] stapten uit de patrouillewagen, haalde de koffers uit de kofferbak en liepen naar de personenauto. (…) Het gedeelte dat ik had verklaard, dat wij [B.] voor het Recherche Bureau hadden achtergelaten, hadden wij de volgende dag besproken. Ik had vanaf het begin niet de waarheid gesproken, omdat ik dacht dat wij beiden problemen met onze werk kon krijgen. (…)
- proces-verbaal van politie van het verhoor van klager als verdachte op 19 november 2016 (pv 201611191025.V04-01), waarbij klager op de vraag “Geef aan welke de gedeelten in bedoeld proces-verbaal niet op waarheid berusten” antwoordt, zakelijk weergegeven:
Het gedeelte dat [collega] mij later had verteld, wat wij te [restaurant] zouden gaan doen. Hij had mij dat niet vanaf het moment dat hij klaar was met app-berichten verteld. Hij had mij onderweg verteld. Het gedeelte waarbij wij ook hadden verklaard dat een onbekende vrouw ons bij het Recherche Bureau had benaderd, berust ook niet op de waarheid. Dit was ook een idee van [collega]. Ook het gedeelte dat wij [B.] voor de Recherche Bureau bij haar tante hadden achtergelaten, berust niet op waarheid. Dit was ook het idee van [collega]. Deze verhalen werd door [collega] op de dag dat hij het proces-verbaal van bevinding had gemaakt verzonnen.
3.4.3Verweerster mocht in het kader van het disciplinaire onderzoek van de juistheid van deze verklaringen uitgaan, omdat deze afkomstig zijn van een betrouwbare bron, namelijk op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de politie inhoudende verklaringen van klager zelf. Gelet op de inhoud van die processen-verbaal mocht verweerster aannemelijk achten dat klager in strijd met geldende werkinstructies heeft gehandeld en een proces-verbaal heeft ondertekend ondanks het feit dat hij wist dat de inhoud daarvan niet juist was.
3.4.4Klager heeft onder diensttijd samen met zijn collega in strijd met werkinstructies een vreemdeling bij een bar weggehaald en met een dienstwagen vervoerd en heeft vervolgens het proces-verbaal dat zijn collega van het gebeurde heeft opgemaakt ondertekend ondanks het feit dat hij zich ervan bewust was dat daarin onjuiste informatie was opgenomen. Hij is in verband daarmee ook, hoewel nog niet bij onherroepelijke uitspraak, strafrechtelijk veroordeeld. Voor een goede rechtspleging moet men erop kunnen vertrouwen dat de inhoud van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal de waarheid bevat. Dat klager met zijn handelen beoogd heeft zijn collega [collega] of een vreemdeling behulpzaam te zijn, zoals door hem is verklaard, neemt niet weg dat klager in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een goede ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Vooral gelet op de waarde die in onze rechtstaat gehecht wordt aan door politieambtenaren op ambtseed opgemaakte processen-verbaal heeft verweerster in redelijkheid kunnen oordelen dat klager zich met de hierboven genoemde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan een dermate ernstige vorm van plichtsverzuim dat onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd is.
3.5.1De stelling van klager dat verweerster de op grond van de jurisprudentie vastgestelde termijn van een jaar heeft laten verlopen voordat een disciplinaire straf aan klager is opgelegd, waardoor het disciplinaire ontslag niet in stand kan blijven, slaagt niet.
3.5.2Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat verweerster in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt indien zij meer dan een jaar nadat zij vaststelt dat een ambtenaar zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt alsnog een disciplinaire straf oplegt terwijl de ambtenaar redelijkerwijs niet meer hoefde te verwachten dat een straf zou worden opgelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.5.3Nadat klager op 18 november 2016 als getuige had verklaard dat hij het pv van 13 oktober 2016 heeft ondertekend wetende dat de inhoud daarvan niet in overeenstemming was met het gebeurde op 10 oktober 2016, is hij aangehouden en als verdachte verhoord. Klager heeft na zijn aanhouding op 18 november 2016 niet meer als politieambtenaar gewerkt en was tot aan zijn onstlag buiten functie gesteld. Tijdens de politieverhoren heeft hij evengenoemde verklaring bevestigd. Als politieagent had klager moeten begrijpen dat hij daarmee niet alleen een strafbaar feit bekende maar ook toegaf een ernstig plichtsverzuim te hebben gepleegd, hetgeen aanleiding kan zijn voor een disciplinaire straf. Klager is op 17 november 2017, aldus binnen een jaar na zijn eerste bekennende verklaring, in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld voor bedoelde feiten. Hoewel die veroordeling niet onherroepelijk was, diende klager er rekening mee te houden dat verweerster de bewijsmiddelen uit het strafrechtelijk onderzoek en de veroordeling in eerste aanleg in het disciplinaire onderzoek zou betrekken en diende hij redelijkerwijs te beseffen dat de oplegging van een disciplinaire straf een reële mogelijkheid was. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verweerster door het ontslagvoornemen op 26 januari 2018 aan klager kenbaar te maken het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en daardoor niet meer mocht overgaan tot het nemen van het ontslagbesluit. Het ontslagbesluit kan dus in stand blijven.