ECLI:NL:OGAACMB:2019:18

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201802745
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagzaak in het ambtenarentuchtrecht met betrekking tot plichtsverzuim van een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een ontslag van een politieambtenaar, klager, die op 1 september 2018 disciplinair is ontslagen door de Regering van Curaçao. Dit ontslag volgde op een strafrechtelijk onderzoek naar klager, die verdacht werd van meineed en valsheid in geschrifte. Klager had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en verzocht om een voorziening bij voorraad. De openbare behandeling vond plaats op 28 januari 2019, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. Klager was eerder veroordeeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en het Gemeenschappelijke Hof van Justitie voor strafbare feiten, wat leidde tot het ontslagbesluit. Het Gerecht in Ambtenarenzaken oordeelde dat het in het ambtenarentuchtrecht niet gaat om strafbare feiten, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtverzuim. Het Gerecht concludeerde dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, onder andere door zijn zoon te verzoeken om een Venezolaanse vrouw uit een bar te halen en onjuiste gegevens aan hem te verstrekken. Klager's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat hij geen concrete gevallen had aangedragen ter onderbouwing van zijn claim. Het Gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[klager],
wonende op Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. A.W.P. Eustatius, advocaat,
tegen:
de Regering van Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

1.Procesverloop

1.1
Bij Landsbesluit van 18 juni 2018, door klager ontvangen op 24 juli 2018, heeft verweerster aan klager met ingang 1 september 2018 met toepassing van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder i en artikel 106, eerste lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (het Rechtspositiebesluit) disciplinair ontslag uit ’s Landsdienst verleend (het ontslagbesluit).
1.2
Op 22 augustus 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt en tegelijkertijd verzocht om een voorziening bij voorraad (CUR201803604).
1.3
De openbare behandeling van het bezwaar heeft op 28 januari 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde voornoemd, vergezeld door M. de Freitas Patricio, jurist bij het Korps Politie Curaçao (KPC). Ter zitting heeft klager het verzoek om een voorziening bij voorraad ingetrokken.

2.Feiten

2.1
Klager was werkzaam bij de politie en vervulde met ingang van 1 december 2013 de functie van Senior Tactisch Rechercheur.
2.2
Op 10 mei 2017 is klager aangehouden en in verzekering gesteld in verband met de verdenking van onder andere meineed en valsheid in geschrifte. Bij brief van 12 mei 2017 heeft de wnd. Korpschef aan klager meegedeeld dat behalve het strafrechtelijk onderzoek ook een disciplinair onderzoek is gestart om te onderzoeken of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Klager is op vrije voeten gesteld. Bij een andere brief van 12 mei 2017 is aan klager de toegang tot alle politielokaliteiten ontzegd. Vervolgens is klager bij brief van de minister van Justitie van 10 juli 2017 buiten functie gesteld.
2.3
Bij vonnis van 17 november 2017 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao klager voor het plegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van meineed en medeplichtigheid aan het medeplegen van valsheid in geschrifte veroordeeld tot onder meer een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met een proeftijd van twee jaar.
2.4
Bij brief van 20 november 2017 heeft verweerster het voornemen om klager disciplinair ontslag te verlenen aan hem kenbaar gemaakt.
2.5
In het ontslagbesluit is onder meer opgenomen:
“(…) dat op 15 oktober 2016 de Venezolaanse vrouw [vrouw] aangifte deed van mensenhandel tegen de man genaamd [man] (alias [man]), eigenaar van Bar restaurant [restaurant] en zijn vrouw [echtgenote];
dat de aangifte inhield dat voornoemde Venezolaanse vrouw op 10 oktober 2016 door tussenkomst van een politiepatrouille bij de zaak voornoemd gelegen te [adres], weg werd gehaald;
dat uit het bovenvermeld ingesteld onderzoek is gebleken dat de patrouille die de aangeefster bij Bandera Grill had opgehaald, uit de zoon van betrokkene, de brigadier [zoon] en zijn collega [collega] bestond;
dat voorts ook uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene degene was, die aan zijn zoon had verzocht, om de Venezolaanse vrouw [vrouw] bij [restaurant] weg te halen en ergens anders naar toe te brengen;
dat het bovenstaande is gebeurd nadat de vriendin van betrokkene genaamd [betrokkene], die trouwens toen illegaal op het eiland verbleef, dit aan hem had verzocht;
(…)
dat de corruptieve handelingen die betrokkene gepleegd heeft dan wel heeft doen laten plegen, omvatten:
- het geven van een onbevoegde opdracht om een buitenlandse vrouw, die illegaal in een bordeel werkte, uit het bordeel weg te halen en bij zijn eigen ouderlijke woning onder te brengen;
- het opzettelijk versturen van valse gegevens, namelijk valse personalia, naar zijn zoon;
- het valselijk laten opmaken van een proces-verbaal;
- het niet handelen dan wel niet laten handelen conform de vigerende werkinstructies met betrekking tot vreemdelingen die illegaal op het eiland verblijven dan wel werken;
dat naast de voren vermelde feiten, betrokkene aan een andere zoon, niet zijnde politieambtenaar en zijn echtgenote, de gelegenheid had gegeven om onder zijn toezicht met zijn van dienstwege verstrekte vuurwapen te oefenen dan wel te schieten;
(…)
dat in verband met bovengenoemde gedragingen kan worden gesteld dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een of meerdere ernstige plichtsverzuim opleverende gedraging als bedoeld in artikel 76, eerste en vierde lid juncto artikel 101, derde lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (P.B. 2000, no. 80);
(…)”
2.6
Bij vonnis van 18 oktober 2018 heeft het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) klager veroordeeld voor twee strafbare feiten, namelijk medeplichtigheid aan het medeplegen van in geval waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen en ook medeplichtigheid aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Het Hof heeft aan klager een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Ook heeft het Hof klager voor de duur van vijf jaar ontzet uit het recht om het ambt van politieambtenaar te bekleden. Tegen die uitspraak heeft klager cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen in de door klager ingestelde cassatie.

3.Overwegingen

3.1
Op grond van artikel 101, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit kan de ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het derde lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van het vierde lid sluit een strafrechtelijke vervolging wegens een feit dat mede plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens dat feit niet uit.
Op grond van artikel 102, eerste lid, onder i, is, voor zover hier relevant, ontslag een van de disciplinaire straffen die aan een ambtenaar van politie kan worden opgelegd.
Op grond van artikel 119, eerste lid, onder d, kan, voor zover hier relevant, de ambtenaar van politie alleen worden ontslagen op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf.
3.2
Het Gerecht stelt voorop dat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten gaat, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtverzuim (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1835). De te beantwoorden vraag is hier dan ook niet of kan worden aangenomen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvoor hij door het Hof is veroordeeld, maar of hij verwijtbaar heeft gehandeld op de wijze zoals hem is tegengeworpen in het ontslagbesluit en of dat plichtsverzuim oplevert. Doordat het strafrechtelijk onderzoek geheel los staat van het disciplinaire traject is de uitkomst van het beroep in cassatie niet relevant voor de beantwoording van de vraag of klager zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt en hoeft de beslissing van de Hoge Raad daarom niet te worden afgewacht. De stelling van klager dat plichtsverzuim vooralsnog niet vast staat omdat de strafrechtelijke veroordeling van klager nog niet onherroepelijk is geworden is dan ook onjuist. Dat verweerster in het ontslagbesluit ook rekening heeft gehouden met het feit dat klager bij vonnis van 17 november 2017 strafrechtelijk is veroordeeld, maakt dat niet anders. Immers, zelfs als de Hoge Raad het strafvonnis van het Hof van 18 oktober 2018 zou vernietigen, brengt dat niet met zich dat klager geen plichtsverzuim heeft gepleegd.
3.2.1
Klager heeft de aan hem verweten feiten zoals opgenomen in het ontslagbesluit in het licht van de processen-verbaal die de politie heeft opgemaakt van zijn eigen verklaringen en de verklaringen van zijn zoon, [zoon], niet, althans onvoldoende betwist. Verweerder mocht dan ook aannemelijk achten dat klager zijn zoon heeft verzocht om gedurende zijn nachtdienst, in strijd met geldende werkinstructies, een Venezolaanse dame mee te nemen uit een bar en voorts dat klager ten behoeve van het door zijn zoon van het gebeurde op te maken proces-verbaal bewust onjuiste gegevens aan zijn zoon heeft verstrekt. Klager heeft namelijk in plaats van de gegevens van zijn minnares de gegevens van een andere Venezolaanse dame aan zijn zoon via WhatsApp verstuurd. Klager heeft dat gedaan met de kennelijke bedoeling om de identiteit van zijn minnares, die illegaal hier te lande verbleef, verborgen te houden. Ook heeft klager in strijd met de geldende voor hem als politieagent geldende voorschriften met zijn dienstwapen schietles gegeven aan zijn echtgenote en kinderen. Gelet op het voorgaande mocht verweerster in redelijkheid concluderen dat klager zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
3.3
Voor zover klager heeft willen betogen dat verweerster het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat zij aan hem een veel zwaardere straf heeft opgelegd dan anderen, overweegt het Gerecht het volgende. Reeds omdat klager niet heeft toegelicht op welke concrete gevallen zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel betrekking heeft, kan dat beroep niet slagen. Overigens moge het duidelijk zijn dat verweerster bij het opleggen van disciplinaire sancties een kenbaar beleid dient te hanteren dat voldoet aan de eisen die gesteld worden door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Indien een dergelijk beleid ontbreekt, is het niet onbegrijpelijk dat bij zowel politieambtenaren als willekeurige burgers de indruk zou kunnen ontstaan dat verweerster zich door willekeur laat leiden bij het opleggen van disciplinaire sancties. Dat is uiteraard onwenselijk, vooral omdat dat het vertrouwen in de politie in ernstige mate kan aantasten.
3.4
Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Op grond van het bovenstaande zal het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaren.
3.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.