ECLI:NL:OGAACMB:2018:9

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
GAZA nr. 329 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot bevordering van een ambtenaar in het kader van het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 29 januari 2018 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar, tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) door de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport. De afwijzing vond plaats op 3 februari 2016, waarbij de minister stelde dat de functie van klager maximaal gewaardeerd was op schaal 5, terwijl klager betoogde dat deze functie op schaal 6 gewaardeerd diende te worden volgens een formatierapport van IBISA. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing op 18 februari 2016, waarna de zaak op 15 juni 2017 ter zitting werd behandeld.

Het gerecht oordeelde dat bevordering geen recht is voor de ambtenaar, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag, in dit geval de Gouverneur. Het gerecht stelde vast dat de afwijzing onbevoegd was genomen, omdat de Gouverneur de enige was die bevoegd was om een beslissing te nemen over bevordering. De gemachtigde van de minister gaf ter zitting aan dat de minister de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening nam, waardoor het bevoegdheidsgebrek was hersteld.

Het gerecht concludeerde dat de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd was, omdat verweerder niet had onderbouwd waarom klager niet bevorderd kon worden naar schaal 6, terwijl hij in dezelfde functie was gebleven en de functie bij IBISA op dat niveau was gewaardeerd. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard, en het gerecht oordeelde dat de Gouverneur alsnog een beslissing op klagers verzoek tot bevordering moest nemen. De minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager, die op Afl. 1.000,- werden begroot.

Uitspraak

Uitspraak van 29 januari 2018
GAZA nr. 329 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras-Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 3 februari 2016 heeft verweerder het verzoek van klager d.d. 4 april 2013 om bevorderd te worden naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) per 1 oktober 2013, afgewezen.
Tegen deze beslissing (hierna: de bestreden beschikking) heeft klager op 18 februari 2016 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
De verweerder heeft op 6 juli 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 juni 2017, alwaar partijen bij hun gemachtigde voornoemd zijn verschenen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking waarbij zijn verzoek tot bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6) met ingang van 1 oktober 2013 is afgewezen, en stelt zich daarbij op het standpunt dat de gegeven motivering de beslissing niet kan dragen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat volgens het formatierapport van Instituto Biba Saludabel y Activo (hierna: IBISA) de functie maximaal is gewaardeerd op schaal 6 en niet schaal 5, zoals in de bestreden beschikking staat vermeld.
2.2
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.3
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van verweerder van 3 februari 2016 vervatte afwijzende beslissing onbevoegd is genomen.
2.4
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd te kennen gegeven eveneens door verweerder te zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen dat dat deze de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het gerecht bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
2.5
Aan zijn weigering klager te bevorderen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de functie van beheerder bij het IBISA maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 5 en klager reeds sedert 1 juni 1999 conform schaal 5 is bezoldigd en bij zijn plaatsing met ingang van 1 oktober 2009 klager de maximale waardering van de functie heeft bereikt. In zijn contramemorie heeft verweerder aan dat de functie van beheerder Sportcenterum SN op 1 juni 2012 maximaal gewaardeerd werd op schaal 6 en dat klager per 1 juli 2015 bevorderd kan worden naar schaal 6. Hij dient hiertoe een verzoek in te dienen, aldus verweerder.
2.6
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd klager te bevorderen naar schaal 6.
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.7
Bij de beoordeling van het bezwaar zal het gerecht beoordelen of verweerder de beslissing om klager niet te bevorderen op goede gronden heeft gebaseerd op de beschrijving en waardering van de functie.
2.8
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
Voor een bevordering tot de rang van adjunct-commies (schaal 6) geldt onder meer de voorwaarde dat de betrokken ambtenaar een functie dient te vervullen die de waardering op dat niveau rechtvaardigt.
2.9
Verweerder heeft aangevoerd dat klager weliswaar voor bevordering naar schaal 6 in aanmerking kan komen, maar dan wel met ingang van een latere datum dan de door klager verzochte datum en heeft aangegeven dat klager hiervoor een nieuw verzoek moet indienen. Het gerecht kan verweerder niet in zijn stelling volgen en is van oordeel dat indien verweerder meent dat klager recht heeft op de verzochte bevordering maar dan met ingang van een latere datum, verweerder dit in zijn beslissing had moeten opnemen. Verweerder heeft dit nagelaten te doen en heeft klager slechts erop gewezen dat hij een nieuw verzoek moet indienen om in aanmerking voor een bevordering naar schaal 6 te kunnen komen. De bestreden beschikking is derhalve op dit punt gebrekkig gemotiveerd. Daarbij komt het volgende.
Vast staat dat klager ten tijde van zijn bevorderingsverzoek de functie bekleedde van Beheerder Sportcentrum SN bij IDEFRE. Vaststaat ook dat IDEFRE ingaande 1 juni 2012 is opgegaan in de nieuwe organisatie IBISA en de functie van klager per 1 juni 2012 maximaal gewaardeerd is op schaal 6. De functie die klager bij de toenmalige IDEFRE vervulde is bij het opgaan van IDEFRE in IBISA ongewijzigd gebleven. Nu klager in dezelfde functie is gebleven, valt, anders dan door verweerder is betoogd, niet zonder meer in te zien dat zijn eerdere dienstjaren in die functie niet kunnen worden meegeteld bij de beoordeling van klagers verzoek om bevordering naar schaal 6. Ook op dit punt is de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd.
2.1
De conclusie is dat de bestreden beschikking ook op deze gronden niet in stand kan blijven, zodat er geen reden bestaat de nietigheid ervan voor gedekt te verklaren. 2.11 Het bezwaar is gegrond. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat door het bevoegd gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klagers verzoek tot bevordering zal moeten worden genomen. Het gerecht kan de Gouverneur daartoe evenwel geen last geven, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klager mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op klagers verzoek heeft beschikt, een zogenaamde fictieve weigering tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Hij kan daartegen alsdan binnen dertig dagen bezwaar maken bij het gerecht
2.12
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op in totaal Afl. 1.000,= voor salaris van de gemachtigde.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond
- vernietigt verweerders beschikking van 3 februari 2016;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 29 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).