In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De Gouverneur had op 27 oktober 2017, op basis van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de disciplinaire maatregel opgelegd wegens plichtsverzuim. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, en het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. Het gerecht concludeerde dat het bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend, omdat klaagster tijdig kennis had genomen van de bestreden beschikking.
De feiten van de zaak tonen aan dat klaagster sinds 1991 werkzaam was bij de Directie Belastingen en later bij het Openbaar Ministerie. Er waren verschillende beschuldigingen van plichtsverzuim, waaronder het niet correct afhandelen van aktes. Het gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor plichtsverzuim, maar dat niet alle beschuldigingen even sterk waren onderbouwd. Klaagster had in haar verantwoording aangegeven dat de onregelmatigheden voortkwamen uit slordigheid en niet uit opzet.
Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat de ernst van het plichtsverzuim de opgelegde disciplinaire straf rechtvaardigde. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard, en het gerecht benadrukte het belang van de integriteit van de werkzaamheden van een deurwaarder voor het Openbaar Ministerie. De uitspraak werd gedaan op 5 november 2018, en klaagster heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.