ECLI:NL:OGAACMB:2018:84

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201702699
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot bevordering in het ambtenarenrecht met betrekking tot diploma-eisen en beginselen van behoorlijk bestuur

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een bezwaar van een klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 9. De klager, vertegenwoordigd door mr. R.P. Lee, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba, die zijn verzoek om bevordering had afgewezen op basis van het feit dat hij niet in het bezit was van het vereiste Middle Management diploma. Klager stelde dat hij de opleiding had gevolgd, maar dat zijn diploma niet werd erkend. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de uiterlijke indieningsdatum was gebeurd. Het gerecht heeft vervolgens de afwijzing van de Gouverneur beoordeeld aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen en de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwens-, rechtszekerheids-, zorgvuldigheids-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel. Het gerecht concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om bevordering rechtmatig was, omdat klager niet voldeed aan de vereisten voor bevordering en er geen sprake was van gelijke gevallen die ongelijk waren behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 5 november 2018
AUA201702699

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 11 september 2017 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klager om een bevordering naar schaal 9, afgewezen.
Op 18 oktober 2017 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 20 april 2018 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2018, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Klager heeft op 5 februari 2018, 5 maart 2018, 9 maart 2018, 10 maart 2018, 4 juni 2018 en 27 augustus 2018 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 4 juni 2018 en 24 september 2018 nadere stukken ingediend.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet‑ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2. Klager heeft zijn bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Hij heeft echter onbetwist gesteld de bestreden beschikking eerst op 18 oktober 2017 te hebben ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Inhoudelijk
3. Aan de bestreden beschikking van 11 september 2017 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager niet in het bezit is van het vereiste Middle Management diploma. Klagers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, daar er geen sprake is van gelijke gevallen, aldus verweerder.
4. Klager betoogt in zijn bezwaarschrift dat hij de opleiding Middle Management bij de DOC-opleiding heeft gevolgd, maar dat het door hem behaalde DOC-diploma door verweerder niet wordt erkend als Middle Management diploma. Klager doet voorts een beroep op het vertrouwens-, rechtszekerheids, zorgvuldigheids-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel.
5. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in redelijkheid heeft geweigerd klager naar schaal 9 te bevorderen. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat een bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.1
Ingevolge artikel 13, eerst lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: LMA) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. Ingevolge artikel 4, lid 2 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering, aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
6.2
Ingevolge het Rangenstelsel voor het Gevangenispersoneel is voor een bevordering naar de rang van gevangenisopzichter A binnendienst (schaal 9) vereist dat de betrokkene de dienstopleiding MM1 met goed gevolg heeft afgerond, een vacature openstaat en dat betrokkene positief is beoordeeld. Deze bevorderingseisen zijn cumulatief. Klager dient derhalve aan alle vereisten te voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering naar schaal 9.
7. Zoals onder punt 3 is vermeld, heeft verweerder het verzoek van klager om bevordering naar schaal 9 afgewezen, omdat klager niet in het bezit is van het vereiste diploma. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het bezit zijn van het diploma Middle Management een vereiste is voor bevordering naar de rang van gevangenisopzichter A binnendienst (schaal 9).
In de uitlating van 27 augustus 2018 heeft klager erkend dat hij het vereiste diploma MM1 niet heeft behaald. Het gerecht is van oordeel dat de afwijzing derhalve overeenkomstig de toepasselijke regels is.
8. Klager doet voorts een beroep op het vertrouwens-, rechtszekerheids, zorgvuldigheids-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
8.1
Vertrouwensbeginsel
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3531), kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
In het onderhavige geval is niet van concrete, ondubbelzinnige toezeggingen gebleken. De beroepsgrond faalt.
8.2
Rechtszekerheidsbeginsel
In verband met het rechtszekerheidsbeginsel moet de overheid haar besluiten zo formuleren dat de betrokkene precies weet waar hij aan toe is. Ook moet de overheid de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen.
Het gerecht is van oordeel dat verweerder in het bestreden landsbesluit de reden van afwijzing voldoende duidelijk heeft geformuleerd en dat uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat de toepasselijke wettelijke bepalingen door verweerder niet correct zijn toegepast. Het betoog kan niet slagen.
8.3
Zorgvuldigheidsbeginsel
De overheid moet in het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel haar besluit zorgvuldig voorbereiden en alle betrokken belangen in overweging nemen.
In het onderhavige geval ziet het gerecht geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden landsbesluit niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid en genomen.
8.4
Motiveringsbeginsel
Klager meent dat verweerder in het bestreden landsbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klager wel in de functie van hoofd afdeling Binnendienst is benoemd, maar niet in aanmerking komt voor de verzochte bevordering.
Dit betoog faalt. Naar het oordeel van het gerecht is de reden van de afwijzing voldoende duidelijk gemaakt in het bestreden landsbesluit.
8.5
Gelijkheidsbeginsel
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slechts slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. Bij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel wijst klager op zijn collega’s [collega 1], [collega 2], [collega 3] en [collega 4], die volgens klager wel zonder het vereiste diploma naar schaal 9 zijn bevorderd. Voorts wijst klager op zijn collega [collega 5], die volgens klager ook niet voldoet aan de bevorderingsvereisten voor een gevangenispersoneel, maar die wel is bevorderd.
Naar het oordeel van het gerecht gaat het in casu niet om gelijke gevallen. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de collega’s [collega 1], [collega 2], [collega 3] en [collega 4] niet in schaal 9, maar in schaal 8 zijn ingeschaald. In het geval van collega [collega 5] gaat het om een gevangenispersoneelslid dat al jaren geleden elders ter beschikking is gesteld. Van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld is er derhalve geen sprake. Gelet daarop kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
9. In het licht van het vorengaande is het gerecht dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om het verzoek van klager af te wijzen.
10. Ter zitting en in de akte van 27 augustus 2018 heeft klager gesteld dat hij wegens zijn benoeming per 1 september 2014 in de functie van afdelingshoofd Binnendienst per die datum het recht heeft op inschaling in schaal 11, althans in schaal 9, vervolgens schaal 10 en vervolgens schaal 11.
Het gerecht overweegt dat deze stelling geen betrekking heeft op de bestreden beschikking. Hierdoor valt deze buiten de omvang van het geschil. Het gerecht zal zich daarom niet uitspreken over deze kwestie.
11. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 5 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.