In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een schorsing die was opgelegd aan klager, een ambtenaar. De schorsing was gebaseerd op een landsbesluit van 24 juli 2017, waarin klager met ingang van de dag na de dagtekening in zijn ambt was geschorst. Klager maakte bezwaar tegen deze schorsing en voerde aan dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat het landsbesluit onvoldoende gemotiveerd was. Tijdens de zitting op 27 augustus 2018 werd door klager aangevoerd dat het Openbaar Ministerie hem niet langer als verdachte aanmerkte en dat hij niet vervolgd zou worden. Klager stelde ook dat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties geen disciplinaire maatregelen hadden gekregen, wat hij als een schending van het gelijkheidsbeginsel beschouwde.
Het gerecht overwoog dat de schorsing was gebaseerd op artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat het bevoegde gezag toestaat om een ambtenaar te schorsen wanneer er een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim bestaat. Het gerecht concludeerde dat er voldoende grond was voor de schorsing, gezien de verdenkingen van omkoping en misbruik van functie die tegen klager waren geuit. Het gerecht oordeelde dat de schorsing in het belang van de dienst was en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet voldoende was onderbouwd. De rechter bepaalde dat verweerder binnen drie maanden na de uitspraak een beslissing over de disciplinaire strafoplegging moest nemen. Uiteindelijk werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard.