ECLI:NL:OGAACMB:2018:74

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
AUA201702070
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar tijdens disciplinaire procedure wegens verdenking van ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een schorsing die was opgelegd aan klager, een ambtenaar. De schorsing was gebaseerd op een landsbesluit van 24 juli 2017, waarin klager met ingang van de dag na de dagtekening in zijn ambt was geschorst. Klager maakte bezwaar tegen deze schorsing en voerde aan dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat het landsbesluit onvoldoende gemotiveerd was. Tijdens de zitting op 27 augustus 2018 werd door klager aangevoerd dat het Openbaar Ministerie hem niet langer als verdachte aanmerkte en dat hij niet vervolgd zou worden. Klager stelde ook dat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties geen disciplinaire maatregelen hadden gekregen, wat hij als een schending van het gelijkheidsbeginsel beschouwde.

Het gerecht overwoog dat de schorsing was gebaseerd op artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat het bevoegde gezag toestaat om een ambtenaar te schorsen wanneer er een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim bestaat. Het gerecht concludeerde dat er voldoende grond was voor de schorsing, gezien de verdenkingen van omkoping en misbruik van functie die tegen klager waren geuit. Het gerecht oordeelde dat de schorsing in het belang van de dienst was en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet voldoende was onderbouwd. De rechter bepaalde dat verweerder binnen drie maanden na de uitspraak een beslissing over de disciplinaire strafoplegging moest nemen. Uiteindelijk werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 8 oktober 2018
AUA201702070

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. G.F. Croes,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 juli 2017 no. 5, heeft verweerder klager met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit in zijn ambt geschorst, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft klager op 24 augustus 2017 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 10 januari 2018 stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 augustus 2018, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schorsing en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem in de bestreden beschikking wordt verweten. Van plichtsverzuim is geen sprake, aldus klager. Klager voert voorts aan dat het bestreden landsbesluit onvoldoende is gemotiveerd. Klager heeft verder ter zitting aangevoerd dat hij door het Openbaar Ministerie (OM) als getuige is gehoord, dat het OM hem niet langer als verdachte aanmerkt, en dat het OM heeft bevestigd dat klager niet vervolgd zal worden. Voorts heeft klager ter zitting – zo begrijpt het gerecht – een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, daar naar de mening van klager meerdere ambtenaren als verdachten zijn aangemerkt, maar geen disciplinaire straf opgelegd hebben gekregen.
2. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
De in het bestreden landsbesluit vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid om een ordemaatregel te treffen.
3. Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
4. Wat betreft de vraag of in dit geval er voldoende grond bestond voor het treffen van een ordemaatregel, overweegt het gerecht dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager gepleegd ernstig plichtsverzuim. Vermoed wordt – zo blijkt uit de bestreden beschikking – dat klager betrokken zou zijn geweest bij actieve en passieve vormen van omkoping, waarbij giften, beloften en/of diensten zijn aangenomen. Uit de brief van het Departamento Recurso Humano aan de Minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling van 13 maart 2018, blijkt dat klager verdacht wordt van ambtelijke begunstiging, ambtelijke omkoping, en misbruik van functie. Voorts blijkt uit de stukken dat de Landsrecherche strafrechtelijk onderzoek heeft verricht, en dat het OM huiszoekingen en onderzoeken bij het Bestuurskantoor heeft verricht.
5. Naar het oordeel van het gerecht gaat het in dezen - gelet op de overgelegde stukken, het besprokene ter zitting en de ex-tunc toetsing - om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinaire onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Dat klager, naar hij stelt, door het OM niet langer als verdachte wordt aangemerkt, doet hieraan niet af.
6. Het door klager ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel behoeft naar het oordeel van het gerecht geen nadere bespreking, nu dit beroep onvoldoende is onderbouwd.
7. Ten overvloede merkt het gerecht op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en dat in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. Het gerecht ziet dan ook aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak een beslissing omtrent de disciplinaire strafoplegging dient te nemen.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 8 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.