ECLI:NL:OGAACMB:2017:88

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 976 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om versnelde bevordering van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 11 september 2017 uitspraak gedaan over het bezwaar van een klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om versnelde bevordering naar schaal 12. Klager, die als waarnemer was benoemd voor de leidinggevende functie van de betrokken afdeling, had eerder een verzoek ingediend om bevorderd te worden naar schaal 12, maar dit verzoek werd door de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport afgewezen. Klager stelde dat hij in aanmerking kwam voor bevordering op basis van het beleid inzake versnelde bevordering, maar het gerecht oordeelde dat hij geen aanspraak kon maken op dit beleid omdat hij slechts als waarnemer was benoemd en niet in een leidinggevende functie. Het gerecht benadrukte dat het beleid inzake versnelde bevordering een buitenwettelijke mogelijkheid biedt, die door de rechter slechts uiterst terughoudend kan worden getoetst. De rechter kan alleen toetsen of het beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast. Aangezien klager niet voldeed aan de voorwaarden van het beleid, werd zijn bezwaar ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de rol van de Gouverneur als bevoegde autoriteit voor beslissingen over ambtenarenbevelingen en de beperkte mogelijkheden voor de rechter om buitenwettelijk beleid te toetsen. Klager had ook betoogd dat hij in aanmerking kwam voor bevordering op basis van bijzondere bekwaamheid, maar het gerecht oordeelde dat de door hem aangevoerde feiten niet voldoende waren om de gevraagde bevordering te rechtvaardigen. De uitspraak bevestigt dat de rechterlijke toetsing van ambtenarenrechtelijke beslissingen beperkt is en dat de toepassing van het beleid door de bevoegde autoriteit moet worden gerespecteerd.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2017
GAZA nr. 976 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 maart 2016, no. 62, is klager met ingang van 1 februari 2014 bevorderd naar de rang van referendaris 2de klasse (schaal 10, dienstjaar 3) en is de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging bepaald op 1 februari 2016.
Bij brief van 6 april 2016 heeft de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport (hierna: de minister) aan klager medegedeeld dat zijn verzoek om een versnelde bevordering naar schaal 12 niet voor inwilliging vatbaar is.
Tegen deze brief heeft klager op 29 april 2016 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2016, alwaar zijn verschenen klager in persoon en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.2
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Gelet op de verwijzing in het landsbesluit van 24 maart 2016 naar klagers verzoek van 18 juni 2015 om te worden bevorderd naar de rang van referendaris 2de klasse (schaal 10) en referendaris (schaal 12) ligt in de daarin vastgelegde bevordering naar schaal 10 tevens besloten de afwijzende beslissing om klager (vervolgens) te bevorderen naar schaal 12. Klager kon tegen dat landsbesluit in zijn volle omvang opkomen, derhalve ook tegen voormelde afwijzing. In dit licht bezien heeft de brief van de minister van 6 april 2016 geen zelfstandige betekenis en dient deze te worden gezien als een niet voor bezwaar vatbare mededeling van informatieve aard. De omstandigheid dat onder de brief staat vermeld dat klager daartegen bezwaar op grond van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak kan maken, maakt dat niet anders.
2.3
Weliswaar heeft klager in het bezwaarschrift vermeld dat dat gericht is tegen voormelde brief van de minister van 6 april 2016, maar het gerecht begrijpt het bezwaar, dat ziet op de afwijzing van zijn verzoek om hem naar schaal 12 te bevorderen, als te zijn gericht tegen het landsbesluit van 24 maart 2016. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voormelde uitspraken van de Raad van Beroep een breuk betekenen met gevestigde jurisprudentie en bovendien dateren van na de indiening van het bezwaarschrift door klager. Onder deze omstandigheden is het klager niet toe te rekenen dat hij meende tegen de brief van de minister bezwaar te moeten maken indien hij tegen de afwijzing van zijn verzoek tot bevordering wilde opkomen. Overigens is het bezwaarschrift, ook indien het geacht moet zijn te zijn gericht tegen het landsbesluit, gelet op artikel 41, derde lid, van de La, tijdig ingediend. Ter zitting heeft klager immers onbetwist gesteld – en het tegendeel blijkt niet uit de stukken – dat hij het landsbesluit tegelijkertijd met de brief van de minister 6 april 2016 heeft ontvangen. Het vorenstaande betekent voorts dat de Gouverneur als verweerder in deze zaak moet worden aangemerkt.
2.4
Klager stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt om met ingang van 1 januari 2015 te worden bevorderd naar schaal 12 overeenkomstig het beleid inzake versnelde bevordering (het versnelde carrièrebeleid). Hij heeft er daartoe op gewezen dat hij is belast met de leiding van de Afdeling Juridische Zaken en Inspectiezaken, en er ten opzichte van zijn ondergeschikten sprake is van scheve verhoudingen, zodat aan de voorwaarden, gesteld in dit beleid is voldaan.
2.5
Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat klager slechts als tijdelijk waarnemer van de ambtenaar, belast met de leiding van evengenoemde afdeling, is benoemd en als zodanig niet onder de werking van het beleid valt. Voorts is er naar de mening van verweerder geen sprake van scheve verhoudingen binnen de afdeling, nu de jurist die een hogere bezoldiging genoot dan klager op korte termijn zou worden overgeplaatst en de door klager bedoelde artsen niet aan hem ondergeschikt zijn, maar vallen onder de Afdeling Beleid van de medische staf van de Directie Volksgezondheid.
2.6
Het gerecht stelt voorop dat met het beleid inzake versnelde bevordering een buitenwettelijke bevorderingsmogelijkheid in het leven is geroepen voor ambtenaren die daar op grond van hun anciënniteit nog niet aan toe zijn. Het betreft derhalve buitenwettelijk begunstigend beleid, waarvan de toepassing slechts uiterst terughoudend door de rechter kan worden getoetst. De aanwezigheid en de toepassing van dat beleid dient door de rechter als een gegeven worden aanvaard. De rechter kan slechts toetsen of het beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.7.
Verweerders stelling dat het beleid geen toepassing vindt ten aanzien ambtenaren die niet zijn benoemd in een leidinggevende functie, doch deze functie slechts waarnemen, heeft klager niet gemotiveerd betwist. Een dergelijke toepassing kan ook niet onredelijk worden geacht. Dat het beleid ook anderszins niet consistent wordt toegepast is evenmin gesteld of gebleken. Nu voorts vaststaat dat klager slechts als waarnemer is benoemd voor de leidinggevende van de betrokken afdeling (hij ontvangt daarvoor ook een waarnemingsstoelage) kan hij reeds op grond daarvan aan dit beleid geen aanspraak ontlenen op de door hem gevraagde bevordering. Of er sprake is van scheve verhoudingen binnen de afdeling kan derhalve in het midden blijven.
2.8
Klager heeft in zijn bezwaarschrift nog betoogd dat hij op de voet van artikel 4, derde lid, onder b, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 voor de door hem gevraagde bevordering in aanmerking komt wegens bijzondere bekwaamheid en geschiktheid voor de door hem vervulde functie. Nog daargelaten dat klager zulks niet aan zijn bevorderingsverzoek van 18 juni 2015 ten grondslag heeft gelegd, zijn de daarvoor door hem in zijn bezwaarschrift genoemde feiten en omstandigheden niet van zodanige aard dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien hem de gevraagde versnelde bevordering toe te kennen. Ook ten aanzien van de toepassing van deze wettelijke bepaling komt het bevoegde gezag een grote mate van vrijheid toe.
2.9
Nu geen van de door klager aangevoerde gronden tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden, is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 11 september 2017, in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).