ECLI:NL:OGAACMB:2017:86

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
Gaza nr. 280 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om waarnemingstoelage en gratificatie in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, die in Aruba woont, een bezwaarschrift ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om een waarnemingstoelage en gratificatie voor haar werkzaamheden als hoofdofficier van justitie in 2012. De minister van Justitie en de Gouverneur van Aruba zijn als verweerders betrokken. Klaagster had eerder, op 10 april 2014, verzocht om een waarnemingstoelage en gratificatie, maar dit verzoek werd op 5 maart 2015 afgewezen. Na een uitspraak van het gerecht op 12 november 2015, die de afwijzing vernietigde, werd verweerders opgedragen om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen. Op 11 februari 2016 diende klaagster een bezwaarschrift in omdat verweerders niet tijdig aan de uitspraak hadden voldaan.

Tijdens de zitting op 20 juni 2016 en de daaropvolgende data, werd de zaak behandeld. Verweerders hebben uiteindelijk een gratificatie van een maandinkomen toegekend aan klaagster, maar besloten om haar geen waarnemingstoelage te geven. De rechter concludeert dat, nu de nieuwe beschikkingen zijn gegeven, klaagster geen belang meer heeft bij de beoordeling van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 11 september 2017, waarbij werd opgemerkt dat partijen het recht hebben om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2017
Gaza nr. 280 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaarschrift ex artikel 96 van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

1.de minister van Justitie,

2.de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 10 april 2014 heeft klaagster verzocht om haar wegens het in het jaar 2012 waarnemen van het ambt van hoofdofficier van justitie een waarnemingstoelage toe te kennen en haar wegens het in dat jaar – kortstondig – mede waarnemen van de ambten van procureur-generaal en advocaat-generaal een gratificatie toe te kennen.
Bij beschikking van 5 maart 2015 heeft verweerder sub 1 afwijzend op dit verzoek beslist.
Bij uitspraak van 12 november 2015, GAZA nr. 690 van 2015, heeft het gerecht, beslissend op het bezwaar van klaagster, de beschikking van 5 maart 2015 vernietigd en verweerders opgedragen uiterlijk binnen twee maanden een nieuwe beslissing op klaagsters verzoek te nemen.
Op 11 februari 2016 heeft klaagster een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 96 van de La ingediend wegens het niet gevolg geven door verweerders aan voormelde uitspraak.
Verweerders hebben een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 juni 2016 en – nadat partijen zich op 1 juli 2016 en 18 juli 2016 nader bij akte hebben uitgelaten – 22 augustus 2016 waar klaagster is verschenen in persoon en verweerders zijn verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1.1
Bij landsbesluit van 18 februari 2016, no. 9, is aan klaagster een gratificatie ter grootte van een maandinkomen toegekend.
2.1.2
Bij brief van 2 augustus 2016 heeft verweerder aan klaagster – zakelijk weergegeven – medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een waarnemingstoelage ten bedrage van Afl. 3.731,53, doch dat is besloten om haar, vanwege het uitzonderlijke karakter van de waarneming, in plaats daarvan een gratificatie toe te kennen van een maandinkomen van Afl. 19.195,--, waarmee zij voor haar werkzaamheden ruimschoots is gecompenseerd.
2.2
Beide beschikkingen behelzen hun inhoud – wederom – een beslissing op klaagsters initiële verzoek van 10 april 2014. Daarmee strekken zij tot uitvoering van de uitspraak van het gerecht van 12 november 2015. Nu, zij het buiten de daarvoor gegeven termijn, alsnog uitvoering is gegeven aan de uitspraak van het gerecht, heeft klager geen belang meer bij een beoordeling van het bezwaarschrift. Klager kan immers de juistheid van de nieuwe beschikkingen aanvechten door daartegen bezwaar te maken bij het gerecht, hetgeen, naar is gebleken, zij ook heeft gedaan ten aanzien van de beschikking van verweerder sub 1 van 2 augustus 2016.
2.3
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.
2.4
Gegeven deze beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen ruimte, nog daargelaten dat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
2.5
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 11 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).