ECLI:NL:OGAACMB:2017:83

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 3406 van 2013
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van bevordering en plichtsverzuim in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 september 2017 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen een landsbesluit van 29 oktober 2013, waarbij zijn bevordering naar de rang van referendaris 2e klasse met ingang van 1 november 2009 was vastgesteld. Klager betwistte de ingangsdatum van zijn bevordering en stelde dat deze eerder, op 1 juli 2009, had moeten ingaan. Daarnaast voerde hij aan dat hij ten onrechte niet was bevorderd naar de rang van referendaris (schaal 12) per 1 juli 2011. Het gerecht oordeelde dat er geen sprake was van plichtsverzuim, aangezien klager de nodige stappen had ondernomen om zijn werkzaamheden te hervatten. Het standpunt van verweerder dat klager niet naar behoren had gefunctioneerd, werd als gebrekkig gemotiveerd beschouwd. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde het bestreden landsbesluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen over de ingangsdatum van klagers bevordering naar schaal 10 en zijn verzoek om bevordering naar schaal 12. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 1.500,= aan klager.

Uitspraak

Uitspraak van 4 september 2017
GAZA nr. 3406 van 2013
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaten mrs. A.J. Swaen en D.M. Passchier,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 oktober 2013, no. 53, voor zover hier van belang, is klager met ingang van 1 november 2009 bevorderd naar de rang van referendaris 2e klasse (schaal 10).
Bij uitspraak van 25 augustus 2014, met nummer zoals hierboven vermeld, heeft het gerecht het door klager tegen deze beschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2016, nr. RvBAz 2014/1419, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, beslissend op het door klager ingestelde hoger beroep, de uitspraak van het gerecht vernietigd en de zaak teruggewezen naar het gerecht ter inhoudelijke behandeling van klagers bezwaar tegen het landsbesluit van 29 oktober 2013.
Het bezwaar is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van 3 april 2017 en – nadat gebleken was dat een schikking tussen partijen niet was bereikt – 12 juni 2017. Partijen zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager bestrijdt de juistheid van de in het bestreden landsbesluit op 1 november 2009 bepaalde ingangsdatum van zijn bevordering naar salarisschaal 10. Naar zijn mening behoort deze bevordering overeenkomstig zijn daartoe strekkende verzoek in te gaan op 1 juli 2009. Naar de mening van klager is bij dit landsbesluit voorts ten onrechte nagelaten om hem met ingang van 1 juli 2011 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12).
2.2
Het gerecht stelt voorop dat, mede gelet op het daaraan ten grondslag liggende verzoek van klager, de bestreden beschikking mede geacht moet worden de weigering te behelzen om klager met ingang van 1 juli 2011 te bevorderen naar de rang van referendaris.
2.3
Uit de bestreden beschikking, zoals toegelicht in de contramemorie en ter zitting, blijkt dat verweerder bij de bepaling van de ingangsdatum van klagers bevordering naar schaal 10 is uitgegaan van een non-actieve periode van klager van 1 juli 2007 tot en met 31 oktober 2007, zodat deze periode niet meetelt bij de bepaling op klager over de voor bevordering vereiste anciënniteit beschikt. De ingangsdatum van de bevordering van klager is daarom gesteld op vier maanden ná 1 juli 2009, te weten 1 november 2009.
2.3.1
Klager betwist dat hij gedurende deze (gehele) periode non-actief was, althans dat hem daarvan een verwijt van kan worden gemaakt.
2.3.2
Gebleken is dat klager bij landsbesluit van 5 januari 2009, no. 10, na voltooiing van zijn studieopdracht in Nederland, met ingang van 1 juli 2007 in activiteit is hersteld in dienst van het Land. In dit landsbesluit is voorts vastgelegd dat de periode van 1 september 2007 tot en met 22 oktober 2007 als non-actief moet worden aangemerkt. Tegen dit landsbesluit heeft klager geen rechtsmiddel aangewend, zodat hetgeen daarin is vastgelegd omtrent klagers periode van non-activiteit als tussen partijen vaststaand moet worden aangemerkt. Dit betekent dat bij de bepaling van de ingangsdatum van de door klager verzochte bevordering slechts kan worden uitgegaan van een periode van twee maanden non-activiteit en niet van vier maanden. Klager heeft op dit punt het gelijk (deels) aan zijn zijde.
2.4
Aan de weigering om klager te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12) ligt – zo begrijpt het gerecht, mede op grond van de daarop ter zitting gegeven nadere toelichting – de opvatting van verweerder ten grondslag dat klager sedert in elk geval 1 juli 2011 ten onrechte nauwelijks op het werk aanwezig was, zodat moet worden aangenomen dat hij in die periode niet naar behoren heeft gefunctioneerd.
2.4.1
Klager betwist dat hem ten aanzien van zijn functioneren in genoemde periode enig verwijt kan worden gemaakt.
2.4.2
Bij landsbesluit van 11 november 2014, no. 3, is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter hoogte van Af. 500,= opgelegd. In dit landsbesluit is aan klager plichtsverzuim verweten wegens het – kort gezegd – in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 ongeoorloofd afwezig zijn op het werk. Bij uitspraak van dit gerecht van 11 januari 2016, GAZA nr. 3063 van 2014, heeft het gerecht, beslissend op het daartegen door klager gemaakte bezwaar, dit landsbesluit vernietigd. Het gerecht heeft in die uitspraak vastgesteld dat van plichtsverzuim geen sprake was, nu klager de nodige stappen heeft ondernomen om zijn werkzaamheden te kunnen hervatten. Het aan de thans bestreden beschikking ten grondslag liggende standpunt van verweerder dat klager in die periode niet naar behoren heeft gefunctioneerd staat met dit oordeel op gespannen voet. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat vanwege klagers afwezigheid op het werk niet kan worden vastgesteld of hij naar behoren heeft gefunctioneerd, kan die motivering de bestreden beschikking evenmin dragen. Dat klagers functioneren niet beoordeeld kon worden kan onder de in de uitspraak van het gerecht van 11 januari 2016 geschetste omstandigheden in redelijkheid niet aan klager worden tegengeworpen. De bestreden beschikking is derhalve ook op dit punt gebrekkig gemotiveerd.
2.5
De conclusie is dat de bestreden beschikking, voor zover door klager aangevallen, niet in stand kan blijven. Het bezwaar is gegrond. Aan verweerder zal een termijn van drie maanden na deze uitspraak worden gesteld, waarbinnen hij een nieuw landsbesluit zal dienen te nemen inzak de ingangsdatum van klagers bevordering naar schaal 10 alsmede inzake zijn verzoek om bevordering naar schaal 12.
2.6
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op in totaal Afl. 1.500,= voor salaris van de gemachtigde.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar gegrond;
 vernietigt het landsbesluit van 29 oktober 2013, no. 53, voor zover door klager aangevallen;
 bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw landsbesluit neemt inzake de ingangsdatum van klagers bevordering naar schaal 10 alsmede in zake zijn verzoek om bevordering naar schaal 12.
 veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).