ECLI:NL:OGAACMB:2017:79

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
AUA201700055
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering en functiewaardering in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klager, wonend in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om hem met ingang van 1 juni 2013 te bevorderen tot hoofdcommies bij het Openbaar Onderwijs, met een bezoldiging van Afl. 69.000,- per jaar, ingeschaald in schaal 10. Klager betwist de functiewaardering en stelt dat zijn functie maximaal gewaardeerd dient te worden op schaal 11. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 12 juni 2017, waarbij klager in persoon verscheen en de Gouverneur vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. V.M. Emerencia.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat dit na de uiterste indieningsdatum was, omdat hij onbetwist heeft gesteld dat hij de bestreden beschikking pas op 31 januari 2017 heeft ontvangen. Het bezwaar is ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft het gerecht overwogen dat de functie van klager, die als Hoofd Afdeling Financiën bij het Colegio Educacion Profesional Intermedio (EPI) werkzaam is, door de Departamento Recurso Humano (DRH) maximaal is gewaardeerd op schaal 10. Klager heeft niet bestreden dat deze waardering correct is, maar stelt dat hij voldoet aan de eisen voor een bevordering naar schaal 11.

Het gerecht heeft geoordeeld dat de Gouverneur in redelijkheid de ingangsdatum van de bevordering heeft kunnen vaststellen, rekening houdend met het beleid dat er minimaal een schaalverschil moet zijn tussen een diensthoofd en zijn directe medewerkers. Klager's argumenten dat hij recht heeft op een hogere waardering zijn verworpen. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 28 augustus 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2017
AUA201700055
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 28 december 2016, no. 2 heeft verweerder klager met ingang van 1 juni 2013 bevorderd tot de rang van hoofdcommies bij het Openbaar Onderwijs onder toekenning van een bezoldiging van Afl. 69.000,- ’s jaars (schaal 10, dienstjaar 7).
Op 9 februari 2017 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft geen contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2017, waar klager, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, indien het bezwaar na de
daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet‑ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Hij heeft echter onbetwist gesteld de bestreden beschikking eerst op 31 januari 2017 te hebben ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.3
Aan de beschikking van 28 december 2016 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de functie die klager bekleed, die van Hoofd Afdeling Financiën bij het Colegio Educacion Profesional Intermedio (EPI), maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10 en dat klager met ingang van 1 juni 2013 aan alle eisen voldoet om bevorderd te worden tot hoofdcommies. Ter zitting heeft verweerder de nadere toelichting gegeven dat bevordering van klager naar schaal 10 eerst mogelijk was, nadat de Staffunctionaris Financieel Beheer en Materiële Zaken, de ambtenaar belast met de financiële administratie voor alle openbare scholen, welke was ingeschaald in schaal 10, bevorderd werd naar schaal 11. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij het beleid voert dat tussen een diensthoofd en zijn naaste medewerkers minstens een schaal verschil dient te bestaan.
2.4
Klager betoogt dat de functie van Hoofd Afdeling Financiën EPI maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 11. Volgens klager voldoet hij met ingang van 2011 aan de eisen om bevorderd te worden naar schaal 10 en met ingang van 2013 aan die om bevorderd te worden naar schaal 11. Klager verwijst in dit verband naar diverse verzoeken van de algemeen directeur EPI om hem, nadat hij de functie van Hoofd Afdeling Financiën EPI heeft betrokken, in te schalen in de aanvangsschaal 10 met een maximum van schaal 11. Tevens verwijst klager naar een door hem ingevuld functie inventarisatieformulier (fif), met als uitkomst dat de desbetreffende functie op het niveau van schaal 11 dient te worden gewaardeerd.
2.4.1
Uit een door verweerder overgelegd mailbericht van de Departamento Recurso Humano (DRH) van 25 november 2016 valt af te leiden dat de functie van Hoofd Afdeling Financiën EPI geanalyseerd is en vervolgens opnieuw gewaardeerd op schaal 10. Ter zitting heeft verweerder desverzocht te kennen gegeven dat de functiewaardering heeft plaatsgevonden op basis van het door klager ingevuld fif, maar dat DRH daarin op een aantal punten aanpassingen heeft aangebracht. Klager heeft op zichzelf niet bestreden dat de functie door DRH maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de functie van klager maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 10. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de verklaring van de heer W. Kock, hoofd Dienst Publieke Scholen (DPS), dat ten tijde van de oprichting van EPI enkele functieomschrijvingen zijn gebruikt, die niet door het bevoegd gezag waren goedgekeurd, maar dat de functie van klager is beschreven en gewaardeerd in schaal 10. Deze verklaring is vervat in een door verweerder overgelegd proces-verbaal van een zitting bij het gerecht in een zaak tussen partijen, waarbij voornoemde Kock als getuige is gehoord. Het betoog faalt in zoverre.
2.4.2
Voorts is het gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid, in aanmerking genomen het door hem gevoerde beleid dat minimaal een schaal verschil dient te bestaan tussen een diensthoofd en zijn directe medewerkers, de ingangsdatum van de bevordering van klager heeft kunnen vaststellen, zoals hij dat heeft gedaan. Dat de staffunctionaris Financieel Beheer en Materiële Zaken werkzaam is bij DPS en niet, zoals klager, in dienst is het bij het Openbaar Onderwijs, geeft, anders dan klager betoogt, geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager weliswaar formeel in dienst is bij het Openbaar Onderwijs, maar te werk is gesteld bij EPI, dat ressorteert onder DPS. Voorts kan voormelde Staffunctionaris strikt genomen weliswaar niet worden aangemerkt als het diensthoofd van klager en klager niet als diens directe medewerker, maar gezien de organisatiestructuur waarbij diverse scholen, waaronder EPI, ressorteren onder DPS, heeft verweerder niet ten onrechte zijn beleid aldus uitgelegd dat daaronder ook een geval als het onderhavige dient te worden begrepen. Ook in zoverre faalt het betoog.
2.5
Het bezwaar is ongegrond.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 28 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).