ECLI:NL:OGAACMB:2017:72

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 1837 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen de afwijzing van een pensioenuitkering aan een gewezen ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om een uitkering bij wijze van pensioen. De klager, die meer dan twaalf jaar in overheidsdienst heeft gewerkt, had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de minister van Financiën en Overheidsorganisatie, die hem op 20 juli 2015 had meegedeeld dat hij geen aanspraak kon maken op een pensioenuitkering. Het gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing onbevoegd was, omdat de Gouverneur als bevoegde autoriteit voor de toekenning van dergelijke uitkeringen moet optreden. Het gerecht heeft ook overwogen dat, zelfs als de beslissing bevoegdelijk was genomen, deze niet in stand had kunnen blijven, omdat de klager niet in vaste niet-pensioengerechtigde dienst was benoemd. De klager had echter wel een beroep gedaan op andere beleidsregels die een ruimhartiger toepassing van de pensioenwetgeving mogelijk maken. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de afwijzende beslissing niet kon worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag lag. Het bezwaar van de klager is gegrond verklaard, en de afwijzende beschikking van de minister is vernietigd. De Gouverneur moet nu alsnog een beslissing nemen op het verzoek van de klager voor een pensioenuitkering.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2017
GAZA nr. 1837 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: [x],
tegen:
de minister van Financiën en Overheidsorganisatie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 20 juli 2015 heeft verweerder aan klager te kennen gegeven dat hij geen aanspraak kan maken op een uitkering bij wijze van pensioen.
Op 24 augustus 2015 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016. Nadat partijen zich op 29 februari 2016 en 21 maart 2016 bij akte hebben uitgelaten is uiteindelijk uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Zijdens verweerder is verklaard dat de brief van 20 juli 2015 op 24 juli 2015 aan klager is verzonden. Dit betekent dat het bezwaarschrift is ingediend binnen de termijn, gesteld in artikel 41, derde lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La). Het bezwaar is derhalve tijdig ingediend.
2.2
Het gerecht stelt vast dat in de brief van 20 juli 2015 de afwijzende beslissing is vervat op klagers verzoek om in aanmerking te komen voor een uitkering bij wijze van pensioen. Klager stelt uit hoofde van zijn aanstelling als achtereenvolgens “arbeider in losse dienst” en ambtenaar in tijdelijke dienst aanspraak op een dergelijke uitkering te hebben. De brief behelst derhalve een afwijzende beschikking ten aanzien van een – gewezen – ambtenaar als zodanig in de zin van de artikelen 3 en 35 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, zodat het gerecht in ambtenarenzaken bevoegd is van het bezwaar kennis te nemen.
2.3
Ambtshalve overweegt het gerecht voorts plaats het volgende.
2.3.1
De wettelijke grondslag voor toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen aan gewezen ambtenaren is gelegen in de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (Lvla).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Lvla – voor zover hier van belang – wordt voor de toepassing van deze landsverordening verstaan onder het bevoegde gezag: de Gouverneur, voor wat betreft de landsdienaren.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvla wordt aan de op eigen verzoek, zomede aan de op grond van artikel 4 van deze landsverordening dan wel wegens ongeschiktheid voor de verdere dienst uit hoofde van ouderdom of van ziels- of lichaamsziekte of gebreken ontslagen ambtenaar in vaste niet-pensioengerechtigde dienst, die alsdan recht op pensioen zou hebben kunnen doen gelden, indien het door de stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba verzorgde pensioenreglement op hem van toepassing zouden zijn geweest, door het bevoegde gezag een uitkering bij wijze van pensioen toegekend.
2.3.2
Uit deze wettelijke bepalingen vloeit voort dat het bevoegde gezag inzake toekenning van de door klager gewenste uitkering de Gouverneur is. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een verzoek om een dergelijke uitkering aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dit betekent dat de in de brief van verweerder van 20 juli 2015 vervatte afwijzende beslissing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.4
Het gerecht overweegt bovendien dat, ook indien de bestreden beschikking bevoegdelijk zou zijn genomen, deze niet in stand had kunnen blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4.1
Het gerecht stelt vast dat klager bij onverkorte toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Lvla niet voor toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen in aanmerking komt, nu hij nimmer is benoemd in vaste niet-pensioengerechtigde dienst. Weliswaar staat in de ministeriële beschikking van 6 september 1995, waarbij aan klager met toepassing van de Landsverordening uitkering bedrag-ineens eervol ontslag uit de overheidsdienst is verleend dat hij was benoemd als “nachtwaker A in vaste niet pensioengerechtigde dienst”, doch aannemelijk is dat dit op een vergissing berust. Van een daartoe strekkend benoemingsbesluit is immers niet gebleken. Het betoog van klager – zo begrijpt het gerecht – komt er evenwel mede op neer dat op grond van vastgestelde andere (beleids)regels een ruimhartiger toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Lvla dan uit de bewoordingen ervan voortvloeit. Op grond van dat beleid dient ook aan hem een uitkering bij wijze van pensioen te worden verleend, aldus klager. Hij heeft daartoe in het bijzonder gewezen op het Landsbesluit pensioen arbeiders ten laste van de begroting en de circulaire van 18 mei 1984, vastgesteld door het toenmalige bestuurscollege van het eilandgebied Aruba. Op grond van deze regelingen komen zowel arbeiders in losse dienst als arbeidscontractanten onder bepaalde voorwaarden voor een uitkering bij wijze van pensioen in aanmerking, aldus klager. Een redelijke toepassing van die regelingen brengt voorts mee dat daarbij de diensttijd die gewezen overheidsdienstjaren als losse arbeider en/of arbeidscontract en als ambtenaar in tijdelijke dienst hebben doorgebracht bij elkaar worden opgeteld. Klager voldoet dan aan het vereiste dat hij meer dan tien jaren in overheidsdienst heeft doorgebracht. In dit verband heeft hij voorts gewezen op een aantal oud-collega’s met een vergelijkbaar arbeidsverleden aan wie wel uitkeringen bij wijze van pensioen zijn toegekend.
2.4.2
Het is het gerecht uit andere zaken ambtshalve bekend dat de door klager bedoelde regelingen nimmer formeel zijn ingetrokken. Beide zijn als zodanig nog opgenomen in het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat deze regelingen hadden moeten worden ingetrokken omdat zij in strijd zijn met de Lvla zoals die thans luidt, overtuigt dit betoog het gerecht niet. De omstandigheid dat deze regelingen zich niet (meer) verdragen met de Lvla dwingt niet tot die conclusie, omdat de strekking van die regelingen juist lijkt te zijn een het scheppen van een aanspraak op een uitkering bij wijze van pensioen voor personen die niet onder de Lvla vallen. Mede in het licht hiervan kan niet zonder meer worden aangenomen dat de toekenning bij landsbesluit van een uitkering bij wijze van pensioen aan een aantal oud-collega’s van klager op een incidentele fout berustte, zoals verweerder heeft betoogd. Ook verweerders stelling dat, voor zover het hierbij geen incidentele fout betrof, het gaat om gevallen die dateren van vóór recente wijzigingen van de Lvla, overtuigt, in het licht van het vorenoverwogene niet. In aanmerking genomen dat klager in totaal meer dan twaalf jaren in overheidsdienst is geweest valt derhalve niet zonder meer in te zien dat hij niet tot de doelgroep(en) behoort waarvoor de overheid een aanspraak op een uitkering bij wijze van pensioen in het leven heeft willen roepen.
2.4.3
Het vorenstaande leidt tot de conclusie de afwijzende beslissing op klagers verzoek niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5
De slotsom is dat het bezwaar van klager gegrond is, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.6
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat door het bevoegd gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klagers verzoek tot toekenning van een uitkering bij wijze van pensioen zal moeten worden genomen. Het gerecht kan de Gouverneur daartoe evenwel geen last geven, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klager mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op klagers verzoek heeft beschikt, een zogenaamde fictieve weigering tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Hij kan daartegen alsdan binnen dertig dagen bezwaar maken bij het gerecht
2.8
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt de afwijzende beschikking van verweerder van 20 juli 2015.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 28 augustus 2017, in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).