ECLI:NL:OGAACMB:2017:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
AUA201601144
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing bevordering ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar een hogere rang. Klager had verzocht om bevorderd te worden naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse in schaal 11 per 1 april 2012 en naar de rang van refendaris in schaal 12 per 1 april 2014. De minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu heeft echter in een brief van 12 juli 2016 meegedeeld dat de functie van klager maximaal is gewaardeerd op schaal 10, waardoor zijn verzoek niet kon worden ingewilligd. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 12 augustus 2016.

Tijdens de zitting op 12 juni 2017 heeft klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De gemachtigde van de minister heeft verklaard dat de rechtsgevolgen van de afwijzing voor rekening van de Gouverneur komen, die als bevoegd gezag moet worden beschouwd. Het gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing van de minister onbevoegd was, omdat alleen de Gouverneur deze beslissing kan nemen. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven.

Klager heeft ook aangevoerd dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat collega’s met vergelijkbare functies wel bevorderd zijn. Het gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien klager een andere functie bekleedt dan zijn collega’s. De rechter heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven, en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat klager materieel in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 28 augustus 2017
AUA201601144
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 16 april 2015 heeft klager de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu (hierna: de minister) verzocht om hem met ingang van 1 april 2012 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse in schaal 11 en met ingang van 1 april 2014 naar de rang van refendaris in schaal 12.
Bij brief van 12 juli 2016 heeft de minister klager te kennen gegeven, dat de functie van General Government Specialist Nationale Rekeningen bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10 en dat op grond hiervan zijn verzoek om bevordering niet voor inwilliging vatbaar is.
Op 12 augustus 2016 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt.
Op 26 september 2016 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Op 5 januari 2017 heeft klager nadere stukken ingediend.
Op 10 februari 2017 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2017, waar klager, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.2
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van 12 juli 2016 vervatte afwijzing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd te kennen gegeven eveneens door verweerder te zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen en dat deze de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het gerecht bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
2.4
Klager betoogt dat de afwijzing in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gegeven. Daartoe voert hij aan dat [X], [Y] en [Z], collega’s die vergelijkbare werkzaamheden verrichten, bevorderd zijn naar schaal 12.
2.4.1
Uit de door verweerder overgelegde stukken valt af te leiden dat [X], [Y] en [Z], allen de functie van Wetenschappelijk Medewerker bij het CBS bekleden, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 12. Reeds omdat klager, anders dan voormelde collega’s, niet de functie van Wetenschappelijk Medewerker bekleedt, is van gelijke gevallen geen sprake.
Voor zover klager aldus heeft beoogd te betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de functie van General Government Specialist Nationale Rekeningen, anders dan de functie van Wetenschappelijk Medewerker, is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, omdat de Departamento Recurso Humano (DRH), de instantie die de functiewaardering heeft vastgesteld, onbekend is met de feitelijke werkzaamheden van klager, is dat evenzeer tevergeefs. Uit de door partijen overgelegde stukken valt af te leiden dat bij het vaststellen van de functiewaardering is uitgegaan van een door de direct leidinggevende van klager opgemaakt en ondertekend functie-inventarisatieformulier van 6 mei 2009. Klager heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de functie aldaar onjuist is omschreven. Het betoog faalt.
2.5
Klager betoogt voorts dat, zo verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door hem uitgeoefende functie gewaardeerd is op het niveau van schaal 10 en aldus niet aan de in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA) vervatte vereisten voor de verzochte bevordering wordt voldaan, verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren krachtens artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de BRA van die vereisten af te wijken. Hij verwijst in dit verband naar het door verweerder ter zake gevoerde beleid, zoals neergelegd in de circulaire van de minister van Algemene Zaken van 15 september 2006.
2.5.1
Reeds omdat in die circulaire is vermeld dat voormelde afwijkingsbevoegdheid slechts wordt toegepast ten aanzien van de anciënniteitseis en niet ten aanzien van de opleidingseis of het vereiste functieniveau, en in dit geval afwijking van het vereiste functieniveau vereist is, kan het betoog niet slagen.
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand kunnen blijven.
2.7
Nu klager materieel uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld ziet het gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de afwijzing;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 28 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).