ECLI:NL:OGAACMB:2017:57

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
AUA201600526
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om bevordering van een ambtenaar in het licht van langdurig ziekteverzuim

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering door de Gouverneur van Aruba. Klaagster had voorafgaand aan de periode waarop het verzoek om bevordering betrekking heeft, langdurig ziekteverzuim gehad. De minister van Justitie had in een brief van 1 oktober 2016 aangegeven dat klaagster niet voldeed aan het vereiste van een gunstige beoordeling vanwege haar hoge ziekteverzuim. Klaagster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna de zaak ter zitting is behandeld op 3 april 2017.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om bevordering onbevoegd was, omdat alleen de Gouverneur bevoegd is om een beslissing te nemen over een verzoek om bevordering. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting verklaard dat de minister de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt, waardoor het bevoegdheidsgebrek is hersteld. Klaagster betoogde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat zij niet voldeed aan de vereiste gunstige beoordeling en dat zij niet was geïnformeerd over de gevolgen van haar ziekteverzuim voor haar bevorderingsverzoek.

Het gerecht oordeelde dat er geen grond was om te stellen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat geen oordeel kon worden gegeven over het functioneren van klaagster, gezien haar langdurige arbeidsongeschiktheid. Het gerecht concludeerde dat de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand konden blijven en dat klaagster materieel in het ongelijk was gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, op 15 mei 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 15 mei 2017
AUA201600526
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 29 januari 2016 heeft klaagster de minister van Algemene Zaken verzocht om haar te bevorderen.
Bij brief van 1 oktober 2016 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) klaagster te kennen gegeven dat wegens een hoog ziekteverzuim niet wordt voldaan aan het vereiste van een gunstige beoordeling en dat op grond hiervan haar verzoek om bevordering niet voor inwilliging vatbaar is.
Op 29 november 2016 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Op 28 maart 2017 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2017, waar klaagster, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.2
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van 1 oktober 2016 vervatte afwijzing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd te kennen gegeven eveneens door verweerder te zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen dat dat deze de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het gerecht bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
2.4
Klaagster betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet voldoet aan het vereiste van een gunstige beoordeling. Voorts heeft verweerder haar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel nimmer medegedeeld dat ziekteverzuim aan een gunstige beoordeling en daarmee aan een bevordering in de weg kan staan, aldus klaagster. In dit verband verwijst zij naar de uitspraken van het gerecht van 13 februari 2008, GAZA 3156/2007 en van 6 juni 2016, GAZA 2323/2015.
2.5
Ter zitting heeft verweerder het bij de afwijzing ingenomen standpunt dat klaagster niet voldoet aan het vereiste van een gunstige beoordeling nader toegelicht dat omdat klaagster voorafgaand aan de periode waarop het verzoek om bevordering ziet gedurende lange periodes arbeidsongeschikt was, geen oordeel kon worden gegeven omtrent haar functioneren. Uit de door verweerder overgelegde stukken valt af te leiden dat klaagster in het jaar 2016 146 dagen arbeidsongeschikt was, in het jaar 2015 273 dagen en in het jaar 2014 117 dagen. Het gerecht is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen oordeel kon worden gegeven omtrent het functioneren van klaagster. Voorts bestaat geen rechtsplicht voor verweerder om klaagster mede te delen dat bij langdurig ziekteverzuim geen oordeel omtrent haar functioneren kan worden gegeven, waardoor niet aan een vereiste voor bevordering wordt voldaan. Bij dit oordeel laat het gerecht nog daar wat de consequentie zou moeten zijn van de schending daarvan, indien zou worden uitgegaan van het bestaan van die plicht. Het betoog faalt.
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand kunnen blijven.
2.7
Nu klaagster materieel uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld ziet het gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de afwijzing;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 15 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).