ECLI:NL:OGAACMB:2017:53

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 1964 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag uit overheidsdienst wegens medische ongeschiktheid en de verplichtingen van de werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een verzoeker tegen de Gouverneur van Aruba. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar gemaakt tegen een Landsbesluit van 23 mei 2016, waarin hem eervol ontslag uit de overheidsdienst werd verleend wegens medische ongeschiktheid. De verzoeker stelde dat de Gouverneur als goed werkgever eerst had moeten nagaan of hij in een andere functie binnen het overheidsapparaat geplaatst kon worden en dat er nalatigheid was in de pensioenopbouw. Het gerecht heeft vastgesteld dat de verzoeker vanaf 5 november 2008 onafgebroken vrijstelling van dienst wegens ziekte had genoten en dat de redactie van artikel 36, tweede lid van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) geen ruimte laat voor een belangenafweging door de verweerder. Het gerecht concludeert dat er geen algemene inspanningsverplichting bestaat voor de verweerder om de verzoeker in een andere functie te plaatsen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verzoeker nooit als deelnemer in het pensioenfonds was aangemeld, waardoor de ingehouden pensioenpremies niet aan hem terugbetaald hoefden te worden. De uitspraak, gedaan op 3 juli 2017, verklaarde het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2017
GAZA nr. 1964 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.P. Wever (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 23 mei 2016 no. 4 (hierna: de bestreden beschikking) is aan verzoeker onder meer, met ingang van de eerste van de maand na dagtekening van het Landsbesluit, eervol ontslag uit overheidsdienst verleend wegens medische ongeschiktheid, is besloten aan klager het onterecht ingehouden verschil van bezoldiging over de periode van 1 juni 2011 tot 1 juni 2016 alsnog uit te betalen en aan klager het onterecht ingehouden bedrag aan pensioenpremie (NPR) over de periode van 1 april 2011 tot 1 juni 2016 uit te betalen.
Op 18 augustus 2016 heeft verzoeker tegen de bestreden beschikking bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 14 november 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 januari 2017, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
2.
OVERWEGINGEN
De ontvankelijkheid
2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld - en het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken - dat hij de bestreden beschikking op 1 augustus 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Het bezwaar is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerder als goed werkgever eerst had moeten nagaan of hij in een andere functie binnen het overheidsapparaat geplaatst kon worden. Voorts heeft klager gesteld dat verweerder nalatig en in strijd heeft gehandeld met de geldende wetgeving ten aanzien van de pensioenopbouw.
2.4
Ter beantwoording ligt in deze voor de vraag of verweerder in redelijkheid tot de beslissing, waartegen bezwaar is gemaakt, heeft kunnen komen.
2.5
Bij de beantwoording van deze vraag gaat het gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden. Klager is bij Landsbesluit van 26 mei 2008 benoemd als ambtenaar in tijdelijke dienst in de rang van Onderhoudsmedewerker D (stratenmaker) bij de Dienst Openbare Werken (hierna: DOW).
Bij beslissing van 30 maart 2011, heeft de Geneeskundige Commissie klager medisch ongeschikt bevonden voor de uitoefening van zijn functie (van stratenmaker bij de DOW) vanaf 5 november 2008.
Op 14 september 2012 heeft de bedrijfsarts de DOW bericht dat klager nog immer arbeidsongeschikt is en dat de prognose voor functieherstel in de toekomst niet gunstig lijkt.
In oktober 2014 heeft de Voorzitter van de Geneeskundige Commissie aan DRH bericht dat klager nog immer arbeidsongeschikt is en dat herstel voor de eigen functie onzeker is.
2.6
Ingevolge artikel 98 eerste lid, aanhef en onder e van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van het geraken op grond van ziekten of gebreken in een toestand van ongeschiktheid voor de verdere waarneming van zijn ambt, behoudens inachtneming van de terzake gestelde of te stellen regelen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: Lvvda) heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het tweede lid is de duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte, inclusief verlenging, ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Lvvda wordt de ambtenaar die aan het einde van een tot de maximumduur, genoemd in artikel 31, verlengde vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een verklaring van de geneeskundige commissie niet geschikt is bevonden om zijn dienstuitoefening te hervatten, eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend.
2.7
In dit geval is niet in geschil dat klager vanaf 5 november 2008 tot de dag van zijn ontslag, op 1 juni 2016, onafgebroken vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft genoten. De redactie van artikel 36, tweede lid van de Lvvda laat geen ruimte voor verweerder om een belangenafweging te maken, nu expliciet is bepaald onder welke omstandigheden er ontslag dient te worden verleend en deze omstandigheden zich in casu voordeden. Er bestaat – anders dan klager meent – voor verweerder geen algemene inspanningsverplichting om klager in een andere passende functie te plaatsen.
2.8
Evenmin kan klager worden gevolgd in zijn betoog dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat hij niet als deelnemer in het pensioenfonds voor overheidsgepensioneerden kan worden aangemerkt, zodat de op zijn bezoldiging ingehouden pensioenpremies niet aan hem dienen te worden terugbetaald, maar als zodanig dienen te worden gestort bij de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba. Vast staat immers dat klager nimmer als deelnemer in het pensioenfonds is aangemeld en dat een dergelijke aanmelding, gezien zijn aanstelling in tijdelijke dienst en zijn arbeidsongeschiktheid, ook niet in de rede had gelegen.
2.9
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat het bezwaar ongegrond is.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 3 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).