ECLI:NL:OGAACMB:2017:52

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 1962 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en omkoping

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, een ambtenaar die was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Klager had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 5 augustus 2016, waarbij hem primair de disciplinaire straf van ontslag was opgelegd en subsidiair eervol ontslag was verleend. Klager ontkende de beschuldigingen van omkoping en plichtsverzuim, die voortvloeiden uit een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf Easy Cargo, waarin hij betrokken was. Het gerecht oordeelde dat de beschuldigingen van het aannemen van steekpenningen en het onrechtmatig meenemen van dozen niet voldoende waren bewezen. Wel werd vastgesteld dat klager niet persoonlijk aanwezig was bij het openen van containers, wat in strijd was met de voorschriften voor ondernemingen die onder toezicht stonden vanwege vermoedens van fraude. Het gerecht concludeerde dat dit enkele verwijt niet voldoende zwaarwegend was om het ontslag te rechtvaardigen. Daarom werd het bezwaar van klager gegrond verklaard en het landsbesluit vernietigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor disciplinaire maatregelen tegen ambtenaren en de bescherming van hun rechten.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2017
GAZA nr. 1962 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.P. Wever (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 5 augustus 2016 no. 80 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder klager - kort gezegd - primair de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, subsidiair klager eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma, met ingang van de dag na dagtekening van de bestreden beschikking.
Tegen deze beschikking heeft klager op 18 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 28 december 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 januari 2017, alwaar klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Verweerder heeft aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd, dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat klager in hoge mate tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheid en verplichtingen in zijn functie, dat de gedragingen ernstig zijn en worden aangemerkt als een hoge mate van onachtzaamheid en onverantwoordelijkheid, klager niet heeft gehandeld als een goed ambtenaar betaamt en er ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van de integriteit van klager. De aan klager verweten gedragingen komen erop neer dat hij in 2015 aan derden (importeurs) geld (steekpenningen) heeft gevraagd en aangenomen voor het verlenen en het verrichten van onrechtmatige diensten en handelingen en hij niet fysiek aanwezig was tijdens het openen van containers bij een ondernemer en dat hij onrechtmatig dozen heeft meegenomen en het niet zeker is of deze dozen bij de rechtmatige eigenaar zijn teruggebracht.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem verleende ontslag, ontkent de beschuldigingen en betwist dat zijn handelen, ernstig plichtsverzuim oplevert. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen kennis draagt van processen-verbaal en hij deel uitmaakt van een groep van zes geschorste douaneambtenaren waarbij alleen aan hem en een collega de zwaarst mogelijke straf is opgelegd. Klager betoogt voorts dat hij nimmer steekpenningen heeft aangenomen ter bevoordeling van douane expediteur [de expediteur], dat de afgeluisterde telefoongesprekken geheel verkeerd geïnterpreteerd worden en dat het binnen de dienst vaste praktijk is om niet altijd fysiek aanwezig te zijn bij het openen van containers gezien de enorme werklast en werkdruk, en dat dit altijd is toegestaan. Tevens ontkent klager ooit goederen te hebben gestolen.
2.3
Bij de beoordeling van de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
2.4.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
2.4.2
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i van de Lma kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
De feiten
2.5
Met betrekking tot de aan het disciplinair ontslag ten grondslag liggende feiten stelt het gerecht het volgende vast.
2.5.1
Klager is vanaf 1 januari 2000 benoemd tot ambtenaar en tewerkgesteld bij de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen van de Directie Belastingen, laatstelijk in de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen.
2.5.2.
Gedurende een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf Easy Cargo werden in 2015 verschillende telefoongesprekken afgeluisterd en uitgewerkt - waaraan ook klager deelnan - die duidden op omkoping en/of plichtsverzuim van klager. Het strafrechtelijk onderzoek had betrekking op een verdenking van valsheid in geschriften, gepleegd in het kader van de invoer van vleesproducten.
2.5.3
In augustus 2015 heeft het openbaar ministerie klagers hoofd van dienst, de directeur van het Departemento di Aduana, van de onderzoeksbevindingen op de hoogte gesteld.
2.5.4
Naar aanleiding hiervan is klager met ingang van 5 november 2015 de toegang tot het werk ontzegd. Deze toegangsontzegging is met ingang van 17 december 2015 met zes weken verlengd.
2.5.5
Op 27 november 2015 is klager omtrent de onderzoeksbevindingen gehoord door de directeur van de Centrale Accountantsdienst, in aanwezigheid van de directeur van het Departemento di Aduana.
2.5.6
Bij landsbesluit van 27 januari 2016 is klager met toepassing van artikel 87, onder c, van de Lma in zijn ambt geschorst. Bij brief van 21 januari 2016 is klager ter verantwoording geroepen en is hij in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van de hem verweten gedragingen. Klager heeft zich bij brief van 9 februari 2016 verantwoord.
2.5.7
Bij uitspraak van 26 september 2016, GAZA nr. 1961 van 2016, heeft het gerecht, beslissend op het verzoek van klager tot het treffen van een voorziening bij voorraad, de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bij de bij de bestreden beschikking opgelegde disciplinaire straf geschorst tot op het bezwaar in hoogste instantie zal zijn beslist en aan verweerder opgedragen het salaris van klager te blijven betalen tot de oorzaak van deze schorsing is opgeheven. Een afschrift van deze uitspraak is als bijlage aan de onderhavige uitspraak gehecht.
Het oordeel van het gerecht
2.6
Het gerecht is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en het onrechtmatig meenemen van dozen. Het gerecht verwijst voor de motivering van dit oordeel naar de overwegingen ter zake van de voorzieningenrechter in diens uitspraak van 26 september 2016. Het gerecht onderschrijft die overwegingen en maakt die tot de zijne.
2.7
Het gerecht acht wel voldoende vast komen te staan dat klager ten onrechte niet persoonlijk aanwezig is geweest bij het openen van een aantal containers. Klager ontkent dit ook niet, doch stelt zich op het standpunt dat dit tot de vaste praktijk behoort bij de douane. Het aan klager gemaakte verwijt op dit punt betreft evenwel ondernemingen die “op rood stonden”. Dat wil zeggen dat bij die ondernemingen, gelet op gerezen vermoedens van frauduleus handelen, fysieke aanwezigheid bij het openen van containers was voorgeschreven. Een steekhoudende verklaring waarom klager niettemin ook bij die bedrijven niet aanwezig is geweest bij het openen van containers heeft hij evenwel niet gegeven. Naar het oordeel van het gerecht is dit enkele verwijt evenwel niet voldoende zwaarwegend om aan klager de zwaarst mogelijke disciplinaire straf – onvoorwaardelijk ontslag – op te leggen.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering, ook niet wat de als subsidiair gegeven reden voor ontslag betreft. Ook die grond is immers gegeven, uitgaande van het in de bestreden beschikking omschreven feitencomplex.
2.9
Het bezwaar van klager is derhalve gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd.
2.1
Dat klager proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het landsbesluit van 5 augustus 2016, no. 80.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 3 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).