ECLI:NL:OGAACMB:2017:48

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2939 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanstelling en bezoldiging van een leerkracht in het openbaar onderwijs na overplaatsing

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in het bezwaar van klaagster, een leerkracht, tegen de minister van Onderwijs en Gezin. Klaagster was sinds 1 augustus 2011 werkzaam als leerkracht en had een aanstelling van 32 lesuren per week. Echter, met ingang van 1 augustus 2012 werd zij overgeplaatst naar een andere school met een aanstelling van 27 lesuren per week en een lagere bezoldiging. Klaagster verzocht om haar bezoldiging te verhogen naar hoofdschaal 35, zoals eerder vastgesteld, en om haar aanstelling te herzien naar een volledige betrekking van 32 lesuren per week. Het Gerecht oordeelde dat de minister ten onrechte geen nieuwe beschikking had afgegeven na de wijziging in klaagsters werkstatus en dat de aanpassing van haar bezoldiging aan het lagere niveau van de werkzaamheden niet in overeenstemming was met de geldende rechtsregels. Het bezwaar van klaagster werd gegrond verklaard, de beschikking van de minister werd vernietigd en de minister werd opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2017
GAZA nr. 2939 van 2015
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman,
gericht tegen:
de minister van Onderwijs en Gezin,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brieven van 13 november 2013 en 2 december 2013 heeft klaagster - kort gezegd - aan verweerder verzocht om haar rechtspositie recht te trekken.
Bij beschikking van 27 november 2015 heeft verweerder afwijzend op dit verzoek beslist.
Hiertegen heeft klaagster op 23 december 2015 bij het gerecht bezwaar gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 mei 2016, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Klaagster is sedert 1 augustus 2011 werkzaam als leerkracht bij de Dienst Publieke Scholen. Met ingang van die datum is zij benoemd als leerkracht bij het Colegio Educacion Intermedio (Colgegio EPI) in een betrekking van 32 lesuren per week onder toekenning van een bezoldiging overeenkomstig hoofdschaal 35 van het Lansbesluit bezoldiging onderwijspersoneel. Een en ander is vastgelegd in de ministeriële beschikking van verweerder van 30 oktober 2012, no. DPS 3585/12. In deze beschikking is voorts vastgelegd dat klaagster met ingang van 1 augustus 2012 is overgeplaatst van Colegio EPI naar de Julianaschool onder gelijktijdige terbeschikkingstelling bij de Dependance Julianaschool, in een deelbetrekking van 27 lesuren per week onder toekenning van een bezoldiging overeenkomstig hoofdschaal 34. Tegen deze beschikking heeft klaagster geen rechtsmiddel aangewend. Met ingang van 1 augustus 2012 was klaagster, op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, voorts als leerkracht voor 8, respectievelijk 6 (vanaf 1 augustus 2014) lesuren per week werkzaam bij het Maria College, een bijzondere (niet-openbare) school. De werkzaamheden bij het Maria College zijn geëindigd met ingang van 1 augustus 2015. Vanaf die datum is klaagster als leerkracht werkzaam in een betrekking van (in totaal) 32 lesuren per week in het openbaar onderwijs, thans met als hoofdstandplaats het Ceque College. Zij wordt voor die werkzaamheden vanwege het Land bezoldigd overeenkomstig hoofdschaal 34.
2.2
Het bij de bestreden beschikking afgewezen verzoek van klaagster – zo begrijpt het gerecht – strekt ertoe dat wordt vastgelegd dat de omvang van haar aanstelling als leerkracht vanaf 1 augustus 2012 wordt bepaald op een (volledige) betrekking van 32 lesuren per week, onder toekenning van een bezoldiging overeenkomstig hoofdschaal 35.
2.3
Verweerder heeft in de eerste plaats betoogd dat het verzoek van klaagster neerkomt op een verzoek om terug te komen op de rechtens onaantastbare beschikking van 30 oktober 2012. Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden kan de vraag naar rechtmatigheid van die beschikking niet meer in rechte aan de orde worden gesteld en is het bezwaar reeds daarom ongegrond, aldus verweerder.
2.3.1
Verweerders standpunt dat voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing van een beslissing op een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbare beschikking geen plaats, behoudens nieuw gebleken feiten of omstandigheden (nova), is in zijn algemeenheid juist. Met verweerder is het gerecht voorts van oordeel dat van nova geen sprake is, wat de periode tot 1 augustus 2015 betreft. Wat de periode nadien betreft ligt dit evenwel anders. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat klaagster met ingang van die datum niet langer werkzaam was bij het Maria College, maar (weer) volledig als leerkracht was tewerkgesteld bij het openbaar onderwijs. Dit is laatste vormt een nieuwe omstandigheid die behoorde te worden vastgelegd in een nieuwe ministeriële beschikking van verweerder, waarin in elk geval tot uitdrukking dient te komen dat klaagster vanaf 1 augustus 2015 een aanstelling in een (volledige) betrekking van 32 lesuur per week had. Niet is gebleken dat verweerder dit bij de thans bestreden beschikking, die dateert van na laatstgenoemde datum, heeft onderkend. De bestreden beschikking kan reeds om deze grond niet in stand blijven.
2.3.2
Voorts is het zo het verzoek van klaagster een duuraanspraak betreft. Met betrekking tot duuraanspraken dient, wat de periode na de indiening van een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbare beslissing betreft, een minder terughoudende toets te worden aangelegd. In het algemeen zal het niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een beschikking waarbij een dergelijke aanspraak ten onrechte niet of niet ten volle is toegekend, blijvend aan de belanghebbende wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het betrokken bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden. Dit betekent dat het gerecht ook wat de periode gelegen na het verzoek betreft een inhoudelijk oordeel kan geven over de juistheid van de bestreden beschikking van 27 november 2015.
2.3.3
De bestreden beschikking aldus toetsend komt het gerecht tot de navolgende conclusie.
2.3.4
Klaagster heeft betoogd dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om haar bezoldiging vast te stellen op hoofdschaal 35 in plaats van hoofdschaal 34. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij vanaf 1 augustus 2011 was ingeschaald in hoofdschaal 35 en dat zij op grond van artikel 79 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geen nadeel mag ondervinden van haar overplaatsing van Colegio EPI naar de Julianaschool (en het Ceque College).
Dit betoog faalt. Uit de stukken en verhandelde ter zitting is gebleken dat deze overplaatsing op verzoek, althans met instemming van klaagster heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat het Collegio EPI een school op MBO-niveau is en de scholen waar klaagster vanaf 1 augustus 2012 werkzaam is geweest scholen op LBO/MAVO-niveau zijn, waarbij de maximumschaal voor leerkrachten met klaagsters kwalificaties hoofdschaal 34 is. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat artikel 79 van de Lma noch enige andere rechtsregel zich ertegen verzet dat klaagsters bezoldiging wordt aangepast aan het (lagere) niveau van de werkzaamheden die zij met ingang van 1 augustus 2012 is gaan verrichten.
2.3.5
Klaagsters betoog dat verweerder, ook voor de periode gelegen vóór 1 augustus 2015, gehouden was te bepalen dat haar aanstelling een volledige (dat wil zeggen 32 lesuren per week) zou bedragen in plaats van 27 uren, slaagt wel. Klaagster stelt zich terecht op het standpunt dat uit artikel 9, tweede lid, van het Landsbesluit verdeling les- en taakuren voortvloeit dat ook bij een tewerkstelling van een leerkracht deels bij het openbaar onderwijs, deels bij het bijzonder onderwijs (waarvan in casu kennelijk sprake is geweest van 1 augustus 2012 tot 1 augustus 2015) sprake blijft van een volledige betrekking bij het openbaar onderwijs. De door verweerder in dit verband gestelde omstandigheid dat het aan deze bepaling ten grondslag liggende systeem van onderlinge verrekening van de salariskosten tussen de betrokken openbare school en de bijzondere school sedert 1 januari 2012 is verlaten en vervangen door een systeem waarbij de betrokken scholen zelf de betaling van het bij hen werkende personeel verzorgen, kan daaraan niet afdoen. Verweerder heeft dit miskend.
2.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is en de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Verweerder zal binnen drie maanden een nieuwe beslissing moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt verweerders beschikking van 27 november 2015;
- draagt verweerder op om uiterlijk drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).