ECLI:NL:OGAACMB:2017:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 952 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een ministeriële beschikking inzake disciplinaire maatregelen tegen een ambtenaar

Op 3 juli 2017 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in de zaak van klaagster, die bezwaar had gemaakt tegen een ministeriële beschikking van de minister van Onderwijs en Gezin. Deze beschikking, vastgesteld op 13 april 2015, betrof de oplegging van een disciplinaire maatregel aan klaagster wegens onprofessioneel en niet-pedagogisch handelen. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de instelling van een onderzoekscommissie die was opgericht om de feiten rondom het incident te onderzoeken en advies uit te brengen. Het gerecht oordeelde dat de rechtmatigheid van de ministeriële beschikking niet ter beoordeling aan hen kon worden voorgelegd, omdat de beschikking een intern besluit betrof dat geen gevolgen had voor de ambtelijke rechtspositie van klaagster. De rechter concludeerde dat de ministeriële beschikking niet kon worden aangemerkt als een handeling ten aanzien van een ambtenaar in de zin van de relevante wetgeving. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Klaagster en haar gemachtigde waren aanwezig, evenals de gemachtigden van de verweerder.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2017
GAZA nr. 952 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
gericht tegen:
de minister van Onderwijs en Gezin,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: de advocaten mrs. D.M. Canwood en J.P. Sjiem Fat.

1.PROCESVERLOOP

Op 13 april 2015 heeft verweerder een ministeriële beschikking vastgesteld, luidende als volgt:
Overwegende:

dat bij beschikking van 20 maart 2015, kenmerk Reg. 1-2015 deel 2, disciplinaire maatregel is opgelegd aan mevrouw [klaagster] voornoemd, wegens een ernstige vorm van onprofessioneel en niet-pedagogisch handelen jegens een leerling van klas 6A van de [de school], en diens ouders;

dat sindsdien feiten aan het licht zijn gekomen die ertoe nopen zo spoedig als mogelijk een nader onderzoek te doen naar deze feiten, alsmede naar de diepere oorzaken en omstandigheden waardoor het onderhavige geval heeft kunnen gebeuren, als ook om hierover advies op te stellen, waaronder begrepen hoe nader in deze specifieke zaak te handelen en tevens het doen van voorstellen voor maatregelen die zulks in de toekomst dienen te voorkomen;

dat het derhalve gewenst is een onderzoekscommissie in te stellen die tot taak heeft een onderzoek te doen naar de feiten rondom de [de school] als hiervoor bedoeld en met aanbevelingen te komen voor eventueel nader te nemen maatregelen in deze, alsmede te komen met aanbevelingen die ertoe moeten leiden dat zulks in de toekomst kan worden voorkomen;
HEEFT BESLOTEN:
Een onderzoekscommissie in te stellen met als taak onderzoek en advies te doen als bedoeld in de considerans.
Als lid van de onderzoekscommissie voormeld te benoemen:
a. een vertegenwoordiger van het Multidisciplinair Centrum, tevens voorzitter;
b. een vertegenwoordiger van de Inspectie Onderwijs;
c. een vertegenwoordiger van Bureau Sostenemi;
d. een vertegenwoordiger van Bureau Landsbemiddelaar.
Dat de commissie voormeld haar werkzaamheden binnen drie (3) weken na aanvang ervan afrondt.
Tegen deze ministeriële beschikking heeft klaagster op 11 mei 2015 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Het bezwaar is ter zitting behandeld op 14 september 2015, 14 oktober 2015 en 27 juni 2016. waar klaagster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder is vertegenwoordigd door de gemachtigden, voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) – voor zover hier van belang – oordeelt over de beschikkingen, handelingen en weigeringen (om te beschikken of te handelen) ten aanzien van ambtenaren als zodanig, door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken en in hoger beroep de raad van beroep in ambtenarenzaken.
2.2
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de La kan een bezwaarschrift – voor zover hier van belang – worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
2.3
Met het instellen van een onderzoekscommissie heeft verweerder, blijkens de considerans van de ministeriële beschikking van 13 april 2015, beoogd zich nader te laten adviseren omtrent de wenselijkheid van eventuele nadere besluitvorming naar aanleiding van het incident dat reden is geweest om aan klaagster een disciplinaire maatregel op te leggen. De onderzoeksopdracht van de commissie is echter niet beperkt tot onderzoek naar dat incident zelf maar is uitdrukkelijk ruimer geformuleerd. Hoewel het te verrichten onderzoek en de bevindingen van de commissie naar verwachting mede betrekking zullen hebben op het handelen van klaagster in deze, betekent het instellen van een onderzoekscommissie nog niet dat zij daardoor rechtstreeks in haar hoedanigheid van ambtenaar wordt geraakt. De onderzoekscommissie heeft immers geen andere bevoegdheden dan het verrichten van onderzoek en het geven van advies aan verweerder. De instelling van de commissie betreft derhalve een besluit van louter interne aard dat op zichzelf geen gevolgen heeft voor de ambtelijke rechtspositie van klaagster. De bestreden ministeriële beschikking kan daarom niet worden aangemerkt als een beschikking dan wel als een andere handeling, genomen of verricht ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 35, eerste lid, van de La. Daaraan kan niet afdoen de omstandigheid dat klaagster zich door de bewoordingen van de considerans gegriefd voelt. Het gerecht vat de door klaagster gewraakte zinsnede overigens slechts op als een blote omschrijving van de beschikking van 20 maart 2015 en niet als een vaststelling op voorhand van de laakbaarheid van het handelen van klaagster.
2.4
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtmatigheid van de ministeriële beschikking van 13 april 2015 niet ter beoordeling aan het gerecht in ambtenarenzaken kan worden voorgelegd.
2.5
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen grond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart zich onbevoegd om van het bezwaarschrift kennis te nemen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).