In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, staat de vraag centraal of er voldoende grond was voor de minister van Onderwijs en Gezin om klaagster, een leerkracht, te verplichten tot het volgen van een begeleidingstraject gericht op woedebeheersing. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen eerdere beschikkingen die haar schorsing en ontheffing uit haar functie inhielden, en tegen de verplichting om een begeleidingstraject te volgen. Het gerecht oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze maatregel noodzakelijk was. De onderzoekscommissie die was ingesteld naar aanleiding van klaagsters vermeende onprofessioneel handelen, concludeerde dat klaagster een opvliegend karakter had, maar het gerecht vond dat deze conclusie niet voldoende onderbouwd was om een verplichting tot begeleiding te rechtvaardigen. Het gerecht vernietigt de bestreden beschikkingen en verklaart de bezwaren van klaagster gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster.