ECLI:NL:OGAACMB:2017:32

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2501 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen schorsing in ambtenarenrechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 juni 2017 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van een klager tegen een beschikking van de Gouverneur van Aruba. De klager had bezwaar gemaakt tegen de opheffing van zijn schorsing, die was opgelegd bij een eerder Landsbesluit. De klager stelde dat hij pas op 7 september 2016 kennis had kunnen nemen van de bestreden beschikking, terwijl de Gouverneur betoogde dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. De rechter oordeelde dat de klager op of voor 31 augustus 2016 een afschrift van de beschikking had moeten ontvangen, en dat het indienen van het bezwaar op 3 oktober 2016 te laat was. De rechter concludeerde dat het ter kennisname aangeboden krijgen van een afschrift van een beschikking voldoende is om te voldoen aan de kennisgevingsvereisten, ongeacht of de klager het afschrift daadwerkelijk heeft ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

Uitspraak van 19 juni 2017
GAZA nr. 2501 van 2016
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras-Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 9 augustus 2016, no. 76, (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de aan klager bij Landsbesluit van 13 november 2014, no. 19 opgelegde schorsing opgeheven en hem op de dag na dagtekening daarvan in activiteit herstelt.
Bij brief van 30 september 2016, bij het gerecht ingekomen op 3 oktober 2016, heeft klager daartegen bezwaar gemaakt.
Op 30 november 2016 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Op 9 februari 2017 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2017, waar klager, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), voor zover thans van belang, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is gegeven.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Verweerder betoogt dat het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Daartoe stelt hij zich op het standpunt dat aan klager op of voor 31 augustus 2016 een afschrift van de bestreden beschikking ter ontvangst is aangeboden, zodat hij op of voor die datum van die beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen, waarna het bezwaar binnen dertig dagen diende te worden ingediend.
2.3
De bestreden beschikking is op 9 augustus 2016 gegeven, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge artikel 41, eerste lid, van de La is aangevangen op 10 augustus 2016 en is geëindigd op 8 september 2016. Het bezwaarschrift, bij het gerecht ingekomen op 3 oktober 2016, is buiten deze termijn ingediend.
Uit een door klager overgelegde ontvangstbevestiging valt af te leiden dat klager weliswaar op 7 september 2016 heeft getekend voor de ontvangst van een afschrift van de bestreden beschikking, maar dat dit hem reeds eerder ter ontvangst is aangeboden, hetgeen door klager is geweigerd. Op die ontvangstbevestiging is immers vermeld “No kier firma”. Tevens is daarop een stempel geplaatst, waaruit valt af te leiden dat dat afschrift op 31 augustus 2016 bij de Departamento Recurso Humano (DRH) is ingekomen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het vaste praktijk is dat, indien betrokkene weigert een afschrift van een Landsbesluit in ontvangst te nemen, dat afschrift aan DRH wordt gezonden. Dat het stuk op 31 augustus 2016 bij DRH is ingekomen, betekent dan ook dat het op of voor die datum aan klager is aangeboden, aldus verweerder. Ter zitting heeft klager dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Het ter kennisname aangeboden krijgen van een afschrift van een beschikking heeft te gelden als het redelijkerwijs daarvan kennis kunnen dragen, los van het feit of betrokkene dat afschrift daadwerkelijk in ontvangst neemt (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 6 maart 2017 in zaak nr. GAZA nr. 1843 van 2016, ECLI:NL:OGAACMB:2017:14). Gelet hierop, is ingevolge artikel 41, derde lid, van de La, de termijn, waarbinnen niet‑ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege blijft, aangevangen op of voor 31 augustus 2016 en geëindigd op uiterlijk 30 september 2016, zodat het op 3 oktober 2016 bij het gerecht ingekomen bezwaarschrift te laat is ingediend.
2.4
Het bezwaar is niet-ontvankelijk.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken op maandag 19 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).