ECLI:NL:OGAACMB:2017:26

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2023 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een ambtenaar en de bevoegdheid van de Gouverneur

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering door de minister van Economische en Sociale Zaken. Klaagster had verzocht om bevorderd te worden naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse en later naar de rang van refendaris. De minister heeft echter aangegeven dat de functie waarvoor klaagster bevorderd wilde worden, maximaal gewaardeerd is op schaal 10, waardoor haar verzoek niet kon worden ingewilligd. Klaagster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing onbevoegd was, aangezien alleen de Gouverneur de bevoegdheid heeft om dergelijke beslissingen te nemen. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting verklaard dat de minister de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt, waardoor het bevoegdheidsgebrek is hersteld. Klaagster voerde aan dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat haar voorganger wel was bevorderd. Het gerecht oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, omdat klaagster niet dezelfde functies bekleedde als haar voorganger. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand gelaten. Klaagster werd in het ongelijk gesteld, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 8 mei 2017
GAZA nr. 2023 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 24 mei 2013 heeft klaagster de minister van Economische en Sociale Zaken (hierna: de minister) verzocht om haar met ingang van 1 mei 2010 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse in schaal 11 en per 1 mei 2012 naar de rang van refendaris in schaal 12.
Bij brief van 12 juli 2016 heeft de minister klaagster te kennen gegeven, dat de functie van hoofdmedewerker Toerisme Statistiek bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, en dat op grond hiervan haar verzoek om bevordering niet voor inwilliging vatbaar is.
Op 23 augustus 2016 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 december 2016 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2017, waar klaagster, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Desverzocht hebben verweerder en klaagster op 6 februari, onderscheidenlijk 6 maart 2017, nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar klaagster, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.2
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van 12 juli 2016 vervatte afwijzing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd te kennen gegeven eveneens door verweerder te zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen dat dat deze de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening neemt. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het gerecht bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
2.4
Klaagster betoogt dat de afwijzing in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gegeven. Daartoe voert zij aan dat [X], haar voorganger in deze functie, met ingang van 1 september 2000 naar schaal 12 en met ingang van 1 september 2010 naar schaal 13 werd bevorderd.
2.5
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de functie van Hoofdmedewerker Toerisme Statistieken bij het CBS maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10 en ook het gerecht gaat, gelet op de overgelegde stukken, hiervan uit. Uit de door verweerder overgelegde stukken valt voorts af te leiden dat [X] de functie van Wetenschappelijk Medewerker Toerisme Statistieken bij het CBS bekleedde, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 12, en dat zij met ingang van 1 september 2010 is geplaatst in de functie van hoofd van de afdeling Toerisme Statistieken bij het CBS, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 13. Nu klaagster, anders dan [X], niet de functies van Wetenschappelijk Medewerker Toerisme Statistieken en van Hoofd van de afdeling Toerisme Statistieken bekleedt, maar die van Hoofdmedewerker Toerisme Statistieken, is van gelijke gevallen geen sprake, zodat het betoog reeds om deze reden faalt. Voor zover klaagster nog heeft betoogd dat haar feitelijke werkzaamheden, in het bijzonder nadat [X] in de functie van hoofd van de afdeling werd geplaatst, vergelijkbaar zijn met die van een Wetenschappelijk Medewerker en dat zij om die reden als zodanig moet worden beloond, geeft dat evenmin grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd klaagster te bevorderen, reeds omdat klaagster niet in die functie is benoemd.
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand kunnen blijven.
2.7
Nu klaagster materieel uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld ziet het gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de afwijzing;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 8 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).