ECLI:NL:OGAACMB:2017:23

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2426 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de waarnemingstoelage door de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (GAZA) uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, die in beroep ging tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu over haar waarnemingstoelage voor het kalenderjaar 2014. Klaagster was aangewezen om als waarnemer op te treden in de afwezigheid van de directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De minister had haar een waarnemingstoelage van Afl. 1.855,- toegekend, maar klaagster maakte bezwaar omdat er geen rekening was gehouden met de directeurentoelage. Het Gerecht heeft op 20 maart 2017 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de directeurentoelage bij de berekening van de waarnemingstoelage. Het Gerecht oordeelde dat de directeurentoelage een persoonlijke toelage is die in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de waarnemingstoelage, vooral omdat klaagster gedurende 105 dagen in 2014 de functie van directeur heeft waargenomen. Het Gerecht heeft het bezwaar gegrond verklaard en de beschikking van de minister vernietigd, met de opdracht om binnen drie maanden de waarnemingstoelage opnieuw vast te stellen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 20 maart 2017
GAZA nr. 2426 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:
de minister van ECONOMISCHE ZAKEN, COMMUNICATIE, ENERGIE EN MILIEU,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.P. Wever (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 20 juli 2016, no. [nummer], heeft de Gouverneur van Aruba klaagster voor het kalenderjaar 2014 aangewezen om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek als waarnemer op te treden.
Bij ministeriële beschikking van 31 augustus 2016 heeft verweerder aan klaagster voor het kalenderjaar 2014 een waarnemingstoelage toegekend ter grootte van Afl. 1.855,- .
Bij brief van 29 september 2016 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Op 1 februari 2017 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2017, waar klaagster in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de betrokken minister aan de ambtenaar, aan wie zodanige eisen gesteld worden dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, een in ieder bijzonder geval vast te stellen toelage toekennen.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, wordt, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert, de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.
Ingevolge het tweede lid heeft de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging, ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:
a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;
b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;
c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.
Volgens het “beleid inzake waarnemingstoelagen” van de minister van Algemene Zaken van 19 oktober 2009 (hierna: het beleid) wordt bij de berekening van de waarnemingstoelage slechts in geval van langdurige waarneming van een diensthoofdfunctie (i.c. langer dan drie maanden) rekening gehouden met de zogenoemde directeurentoelage ex artikel 25 van de Lma van 25%.
2.2
Aan de beschikking van 31 augustus 2016, zoals nader toegelicht ter zitting, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster gedurende het kalenderjaar 2014 in totaal 105 dagen heeft waargenomen. Omdat de waarneming niet gedurende een periode van drie maanden aaneengesloten heeft plaatsgevonden, is geen sprake van een langdurige waarneming in de zin van het beleid, zodat bij de berekening van de waarnemingstoelage geen rekening is gehouden met de directeurentoelage. Weliswaar is in het beleid, zoals dat sinds 19 oktober 2009 geldt, niet uitdrukkelijk vermeld dat de waarneming om als langdurige waarneming in de zin van het beleid te worden aangemerkt “langer dan drie maanden onafgebroken heeft geduurd”, zoals dat volgens eerder beleid het geval was, maar het is volgens verweerder vaste praktijk dat het beleid op deze wijze wordt uitgelegd en toegepast, aldus in overeenstemming met het eerdere beleid.
2.3
Klaagster betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet langdurig heeft waargenomen, als bedoeld in het beleid. Nu in het beleid niet is vermeld dat de waarnemingsperiode langer dan drie maanden onafgebroken dient te duren en zij gedurende een periode van in totaal langer dan drie maanden heeft waargenomen, heeft verweerder bij het berekenen van de waarnemingstoelage ten onrechte geen rekening gehouden met de directeurentoelage, aldus klaagster.
2.4
Het gerecht is van oordeel dat het betoog dat verweerder bij het berekenen van de waarnemingstoelage ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de directeurentoelage terecht is voorgedragen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De directeurentoelage is een toelage in de zin van artikel 25, eerste lid, van de Lma, vastgesteld in een bijzonder geval en derhalve een persoonlijke toelage, zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Lma. In artikel 26, tweede lid, van de Lma is voorts bepaald dat de waarnemingstoelage bedraagt het verschil tussen de eigen bezoldiging van de waarnemer en de bezoldiging, welke deze zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelagen. Aldus is in artikel 26, tweede lid, van de Lma, gelezen in verbinding met artikel 25, bepaald dat de waarnemingstoelage het verschil bedraagt tussen de bezoldiging van de waarnemer en de bezoldiging van degene voor wie wordt waargenomen, inclusief de directeurentoelage. Nu aanspraak op een waarnemingstoelage ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Lma onder meer bestaat indien de waarneming in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd en klaagster tussen 1 januari en 31 december 2014 gedurende 105 dagen in een directeursfunctie heeft waargenomen, voor een directeur, waarvan niet in geschil is dat deze de directeurentoelage ontvangt, heeft verweerder bij de berekening van de waarnemingstoelage, waarop klaagster over het kalenderjaar 2014 aanspraak heeft, ten onrechte geen rekening gehouden met de directeurentoelage. De verwijzing naar het beleid, zo daarin al is vermeld dat de waarneming langer dan drie maanden onafgebroken dient te hebben geduurd, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bewoordingen van de desbetreffende wettelijke bepalingen van de Lma duidelijk zijn en aldus geen ruimte bieden voor een met de uitleg daarvan strijdig beleid.
2.5
Het beroep is gegrond. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de beschikking van verweerder van 31 augustus 2016, kenmerk [kenmerk];
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak de waarnemingstoelage voor klaagster over het kalenderjaar 2014 opnieuw vaststelt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 20 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).