ECLI:NL:OGAACMB:2017:16

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 1960 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en omkoping

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 maart 2017 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen zijn disciplinair ontslag. Klager, werkzaam bij de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, was primair disciplinair ontslagen en subsidiair eervol ontslagen op basis van artikel 98, eerste lid, onder f van de Landsverordening ambtenarenrecht (Lma). Klager ontkende de beschuldigingen van ernstig plichtsverzuim en stelde dat zijn handelen niet als zodanig kon worden aangemerkt. Het gerecht oordeelde echter dat het geconstateerde plichtsverzuim de opgelegde sanctie van ontslag rechtvaardigde. De feiten wezen op omkoping en het verstrekken van onrechtmatige adviezen aan derden, wat in strijd was met de integriteit die van een ambtenaar wordt verwacht. Het gerecht concludeerde dat het tijdsverloop tussen de feiten en de sanctie niet in het voordeel van klager werkte, en dat de procedure tot oplegging van het ontslag niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2017
GAZA nr. 1960 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 5 augustus 2016 no. 78 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder klager - kort gezegd - primair disciplinair ontslagen, subsidiair eervol ontslagen met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder f van de Lma, met ingang van de dag na dagtekening van de bestreden beschikking.
Tegen deze beschikking heeft klager op 18 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 28 december 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 januari 2017, alwaar klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Verweerder heeft aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd, dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat klager in hoge mate tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheid en verplichtingen in zijn functie, dat de gedragingen ernstig zijn en worden aangemerkt als een hoge mate van onachtzaamheid en onverantwoordelijkheid, klager niet heeft gehandeld als een goed ambtenaar betaamt en er ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van de integriteit van klager. De aan klager verweten gedragingen komen erop neer dat hij in 2012 aan derden (importeurs) geld (steekpenningen) heeft gevraagd voor het onrechtmatig verlenen van adviezen over douane technische aspecten, dat klager geldbedragen in ontvangst heeft genomen voor de door hem betrokken diensten en adviezen, dat klager informatie heeft verstrekt over documenten die verband houden met de strafzaak tegen “Easy Cargo” en dat klager boetes heeft ‘geregeld’ voor een medewerker van “Easy Cargo” door het verzenden van niet-betaalde transactieboetes naar het Openbaar Ministerie uit te stellen.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem verleende ontslag, ontkent de beschuldigingen en betwist dat zijn handelen, ernstig plichtsverzuim oplevert. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen kennis draagt van processen-verbaal en hij deel uitmaakt van een groep van zes geschorste douaneambtenaren waarbij alleen aan hem en een collega de zwaarst mogelijke straf is opgelegd. Klager betoogt voorts dat hij nimmer geld heeft aangenomen voor ontoelaatbare handelingen of het nalaten hiervan binnen zijn werkzaamheden als douanier, dat het klager vrijstaat om een goed bekende advies te geven inzake een strafrechtelijke zaak, dat klager geen informatie heeft verstrekt die de derde niet ook op een andere wijze kon verkrijgen. Klager ontkent zodanige invloed te hebben gehad op de boete dat deze niet betaald werd of opgelegd zou worden. Hij heeft enkel een langere betalingstermijn gefaciliteerd. Klager geeft toe dat zijn handelingen als nevenfunctie kunnen worden aangemerkt maar bestrijdt dat er hierbij sprake is van belangenverstrengeling.
2.3
Bij de beoordeling van de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, neemt het gerecht het volgende in aanmerking.

2.4.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
2.4.2
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.

2.5
Met betrekking tot de aan het disciplinair ontslag ten grondslag liggende feiten stelt het gerecht het volgende vast.
2.5.1
Klager is vanaf 20 juni 1977 benoemd tot ambtenaar en tewerkgesteld bij de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, laatstelijk in de rang van hoofdkommies-verificateur der Invoerrechten en Accijnzen.
2.5.2
Gedurende een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf Easy Cargo werden in 2012 verschillende telefoongesprekken afgeluisterd en uitgewerkt – waaraan ook klager deelnam – die duidden op omkoping en/of plichtsverzuim van klager. Het strafrechtelijk onderzoek had betrekking op een verdenking van valsheid in geschriften, gepleegd in het kader van de invoer van vleesproducten.
2.5.3
In augustus 2015 heeft het openbaar ministerie klagers hoofd van dienst, de directeur van het Departemento di Aduana, van de onderzoeksbevindingen op de hoogte gesteld.
2.5.4
Naar aanleiding hiervan is klager met ingang van 5 november 2015 de toegang tot het werk ontzegd. Deze toegangsontzegging is met ingang van 17 december 2015 met zes weken verlengd.
2.5.5
Op 18 december 2015 is klager omtrent de onderzoeksbevindingen gehoord door de directeur van de Centrale Accountantsdienst, in aanwezigheid van de directeur van het Departemento di Aduana.
2.5.6
Bij landsbesluit van 27 januari 2016 is klager met toepassing van artikel 87, onder c, van de Lma in zijn ambt geschorst. Bij brief van diezelfde datum is klager ter verantwoording geroepen en is hij in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van de hem verweten gedragingen. Klager heeft zich bij brief van 15 februari 2016 verantwoord.

2.6
Klager betwist niet (meer) dat hij tegen betaling aan een derde (de verdachte in voormeld strafrechtelijk onderzoek) advies heeft gegeven en aan deze gegevens heeft verstrekt waarover hij uit hoofde van zijn functie de beschikking had. Verder ontkent klager niet dat hij door de douane aan de verdachte opgelegde boetes ‘achterhield’ om hiermee derden een langere betalingstermijn te faciliteren.
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder dit handelen als ernstig plichtsverzuim kunnen aanmerken. Klager, die een zeer lange staat van dienst heeft bij de douane met onder meer de functie rechercheur en een adviserende functie bij de afdeling techniek behoorde te weten dat hij met zijn handelen het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate heeft beschaamd en zich, met name door voor zijn ‘diensten’ geld te vragen, niet integer heeft betoond. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat is gebleken dat hij de verdachte heeft aangeraden het onderzoek naar het aan het licht komen van malversaties bij de invoer van vlees tegen te werken, welk advies regelrecht indruist tegen de belangen van de overheidsdienst waarvoor hij zelf werkzaam is. Voorts heeft hij door aan de verdachte gegevens te verstrekken waarover hij uit hoofde van zijn functie kon beschikken, zijn geheimhoudingsplicht geschonden. De door klager gestelde omstandigheid dat de verdachte die gegevens zelf ook uit het aan deze ter beschikking gestelde strafdossier had kunnen halen, doet aan de ernst van het verwijt niet af. Ook het ongeoorloofd ‘achterhouden’ van door de douane opgelegde boetes ten behoeve van de verdachte constitueert een ernstig plichtsverzuim.
2.6
Naar het oordeel van het gerecht rechtvaardigt het geconstateerde plichtsverzuim de opgelegde sanctie van ontslag. De omstandigheid dat er sprake is van een langdurig tijdsverloop tussen het plichtsverzuim en de oplegging van de sanctie maakt dat in casu niet anders. Daarbij is in aanmerking genomen dat klagers dienstleiding pas in augustus 2015 van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek op de hoogte is geraakt en klager kort nadien daarmee is geconfronteerd. De bestreden beschikking is vervolgens binnen een jaar tot stand gekomen. Nu niet is gebleken dat klager eerder met de aan hem gerichte verwijten is geconfronteerd, kan niet worden staande gehouden dat de procedure tot oplegging van het disciplinaire ontslag zodanig lang heeft geduurd, dat verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het tijdsverloop sedert de verweten gedragingen is naar het oordeel van het gerecht voorts niet zodanig, dat klager zich daartegen onvoldoende heeft kunnen verweren.
2.7
Voor zover klager zich erover beklaagd dat in de bestreden beschikking niet inhoudelijk wordt ingegaan op de door hem in zijn brief van 15 februari 2016 naar voren gebrachte verantwoording, mist die klacht feitelijke grondslag. Hetgeen op de weergave van die verantwoording volgt in de bestreden beschikking, kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als een inhoudelijke reactie daarop.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van klager ongegrond is.
2.9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).