ECLI:NL:OGAACMB:2017:117

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
GAZA nr. AUA201700927
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen disciplinaire straf van schriftelijke berisping wegens ongeoorloofde afwezigheid van ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klager, die een disciplinaire straf van schriftelijke berisping had ontvangen. De straf was opgelegd vanwege een vermeende ongeoorloofde afwezigheid op 30 juni 2016, waarbij klager volgens de autoriteiten 1 uur en 45 minuten afwezig was zonder toestemming. Klager heeft echter betoogd dat hij op die dag niet ongeoorloofd afwezig was, omdat zijn werktijden van 14.00 uur tot 22.00 uur waren en hij tijdens zijn vrije tijd aan een vakbondsvergadering had deelgenomen. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, binnen dertig dagen na ontvangst van de bestreden beschikking op 25 april 2017.

Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en geconcludeerd dat klager inderdaad niet ongeoorloofd afwezig was, aangezien zijn afwezigheid viel binnen zijn vrije tijd. De directeur van IBISA had in een brief aangegeven dat klager de staking afkeurde, maar het gerecht oordeelde dat klager in zijn eigen tijd had deelgenomen aan de actie en dat er geen sprake was van plichtsverzuim. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar gegrond was, en het gerecht heeft de bestreden beschikking vernietigd. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van klager, die op Afl. 700,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield en vond plaats op 4 december 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 4 december 2017
GAZA nr. AUA201700927
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernadis,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 11 april 2017 (hierna: de bestreden beschikking) is klager de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 23 mei 2017.
Verweerder heeft op 25 september 2017 stukken ingediend.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 2 oktober 2017, alwaar klager bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde is verschenen.
Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 25 april 2017 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.

2.3
Aan de bestreden beschikking ligt als motivering ten grondslag dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door op 30 juni 2016 1 uur en 45 minuten ongeoorloofd afwezig te zijn. Daarbij is dat de staking gedurende vrije tijd van betrokkene was en dat de verzuimde uren niet op de bezoldiging van klager zijn ingehouden.
2.4
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schriftelijke berisping en heeft zich daarbij - samengevat - op het standpunt gesteld dat klager gedurende zijn vrije tijd deel is gaan nemen aan een vergadering die door de vakbond TOPA, waar klager lid van is, is uitgeroepen van 9.00 uur tot en met 10.30 uur. Klagers werktijden zijn van 14.00 uur tot en met 22.00 uur.
2.5
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onderdeel a, van de Lma is de lichtste disciplinaire straf die kan worden toegepast: de schriftelijke berisping.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
Ingevolge artikel 49, eerste lid van de Lma is de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden en is het hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.
2.6
Uit de door verweerder overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Bij brief van 30 juni 2016 heeft de directeur van IBISA verzocht om tegen klager een disciplinaire procedure op te starten, omdat klager op 30 juni 2017 heeft gestaakt van 8.45 uur tot 10.30 uur zonder toestemming vooraf of zonder een verzoek voor “time back” in te dienen.
Bij brief van 8 september 2016, door klager ontvangen op 28 oktober 2016, is klager door verweerder ter verantwoording geroepen ter zake van zijn ongeoorloofde afwezigheid op genoemde werkdag. Klager werd daarbij in de gelegenheid gesteld zich binnen zeven dagen schriftelijk te verantwoorden.
2.7
Bij brief van 28 oktober 2016 heeft klager zich bij het bevoegde gezag verantwoord.
2.8
Het gerecht overweegt als volgt. Klager wordt verweten dat hij op 30 juni 2016, één uur en vijfenveertig minuten ongeoorloofd afwezig was. Nu de werktijden van klager op 30 juni 2016 van 14.00 uur tot en met 22.00 uur waren, was klager nimmer ongeoorloofd afwezig en is er aldus geen sprake van plichtsverzuim.
De directeur van IBISA schijft in haar brief van 7 december 2016 onder anderen “dat ondanks dat klager erop is gewezen dat de directeur de staking afkeurt en dat hiervoor eigen tijd dient te worden opgenomen klager besloten heeft om de actie voort te zetten”. Klager heeft in eigen tijd meegedaan aan de actie. Niet valt in te zien welk plichtsverzuim klager verweten kan worden. Nog daargelaten of het aan de directeur is om een actie rechtmatig of onrechtmatig te bevinden.
2.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is.
2.1
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het Landsbesluit van 11 april 2017, no. 33,
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van klaagster gevallen en tot op heden begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 4 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).