ECLI:NL:OGAACMB:2017:112

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
AUA201700200
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om haar met ingang van 1 september 2015 te bevorderen naar de rang van klerk 1ste klasse, waarbij de bezoldiging op schaal 4 dienstjaar 8 is vastgesteld. Klaagster heeft op 16 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, nadat zij op 21 februari 2017 kennis had genomen van de bestreden beschikking. Het gerecht heeft de zaak op 3 juli 2017 behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechter heeft vastgesteld dat klaagster niet voldoet aan de opleidingseisen voor de bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse, zoals vastgelegd in de Bezoldigingsregeling Aruba. De verweerder heeft gesteld dat een van de vereisten voor bevordering het met gunstig gevolg voltooien van de Basisopleiding Belastingen (BOB) is, welke klaagster niet heeft afgerond. Klaagster betoogde dat er geen wettelijke grondslag is voor het vereisen van een dienstanciënniteit van vijf jaar in plaats van vier, maar het gerecht heeft geoordeeld dat klaagster niet in aanmerking komt voor de bevordering.

De rechter heeft geconcludeerd dat het bezwaar ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 6 november 2017, en partijen hebben het recht om binnen dertig dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Uitspraak van 6 november 2017
AUA201700200
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.M. Meaux (DRH).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 6 februari 2017, no. 8 heeft verweerder klaagster met ingang van 1 september 2015 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse met vaststelling van de bezoldiging op schaal 4 dienstjaar 8.
Op 16 maart 2017 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 30 mei 2017 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet‑ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) zijn in de bij dit landsbesluit behorende bijlage B de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
Ingevolge het tweede lid dient de betrokkene, om in aanmerking te kunnen komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan bij bevordering afwijking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde eisen geschieden indien voorziening in een betrekking in het kader van een organisatie in het dienstbelang noodzakelijk is en uit de door de ambtenaar geleverde prestaties blijkt dat deze voor de vervulling van de desbetreffende betrekking bijzondere geschiktheid en bekwaamheid bezit.
Ingevolge de bij de BRA behorende bijlage B is voor een bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse in een functie van administratief ambtenaar vereist:
a. diploma V.W.O. of een ten minste daaraan gelijkwaardige opleiding;
b. vacature; of
c. als onder C;
d. ten minste vier jaar dienst in de rang van klerk;
e. vacature; of
f. de opleiding voor benoembaarheid tot adjunct-commies tot en met het derde leerjaar met gunstig gevolg voltooid hebben;
g. vacature; of
h. diploma M.E.A.O. c.q. M.A.O., richting secretariaat (volledige opleiding voor directiesecretaresse);
i. vacature; of
j. Nederlands diploma archiefverzorging I;
k. vacature; of
l. praktijkdiploma boekhouden van de Nederlandse associatie voor praktijkexamens;
m. vacature; of
n. de middelbare opleiding voor administratieve ambtenaren tot en met het tweede leerjaar met gunstig gevolg voltooid hebben.
2.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Zij heeft echter onbetwist gesteld de bestreden beschikking eerst op 21 februari 2017 te hebben ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
2.3
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat een van de bevorderingseisen het met gunstig gevolg voltooien van de Basisopleiding Belastingen (BOB) is en klaagster deze opleiding niet heeft voltooid. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding te bepalen dat voor de desbetreffende bevordering geen dienstanciënniteit van vier, maar een van vijf jaar is vereist, aldus verweerder. In de contramemorie en ter zitting heeft verweerder de nadere toelichting gegeven dat klaagster in beginsel niet in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse, omdat zij niet voldoet aan het opleidingsvereiste. Verweerder heeft evenwel aanleiding gezien om, in het dienstbelang en om betrokkenen niet te duperen in hun loopbaan en tegemoet te komen aan hun opgebouwde werkervaring en kennis, ten aanzien van administratieve medewerkers heffing 1 bij de Departamento di Impuesto (DIMP) die de BOB niet met gunstig gevolg hebben voltooid, zoals klaagster, het beleid te voeren dat zij na verloop van vijf jaar niettemin voor bevordering in aanmerking komen.
2.4
Klaagster betoogt dat voor het vereisen van een dienstanciënniteit van vijf jaar in plaats van vier geen wettelijke grondslag bestaat, zodat zij met ingang van 1 september 2014 in aanmerking komt voor de desbetreffende bevordering. Ter zitting heeft klaagster hieraan toegevoegd dat verweerder haar ten onrechte niet met toepassing van de hem ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de BRA toekomende bevoegdheid in afwijking van de bevorderingseisen heeft bevorderd na verloop van een dienstanciënniteit van vier jaar.
2.4.1
Dit betoog faalt. Niet meer in geschil is en ook het gerecht stelt vast dat klaagster niet voldoet aan de opleidingseisen voor bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse. Gelet op het bepaalde in artikel 4 van het BRA, zoals hiervoor onder 2.1 weergegeven, komt klaagster dan ook niet in aanmerking voor een bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 2 november 2015, GAZA 1570 van 2015). Voorts heeft verweerder, zoals door klaagster voorgestaan, toepassing gegeven aan de bevoegdheid om in afwijking van de bevorderingseisen klaagster te bevorderen. In het in beroep aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder bij het toepassen van deze bevoegdheid niet in redelijkheid ten aanzien van de ingangsdatum van de bevordering heeft kunnen beslissen, zoals hij heeft gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij dit in overeenstemming met het ter zake gevoerde beleid heeft gedaan. Voorts heeft klaagster gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dat beleid in zijn algemeenheid onredelijk is dan wel dat toepassing van dat beleid wegens bijzondere omstandigheden ten opzichte van haar gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen.
2.5
Het bezwaar is ongegrond.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).