ECLI:NL:OGAACMB:2017:100

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AUA201600335 en AUA201600603
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen loonstrook en bezoldiging van ambtenaar in Aruba

In de zaak AUA201600335 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen haar loonstrook van maart 2016, waarin zij inkomen ontving voor haar werkzaamheden bij het Coördinatiebureau Overheidssubsidies (CBOS). Klaagster stelde dat haar overplaatsing naar het CBOS niet correct was geformaliseerd via een Landsbesluit. Het gerecht oordeelde dat, nu verweerder inmiddels een Landsbesluit had genomen, klaagster geen belang meer had bij het bezwaar tegen de loonstrook. Het bezwaar werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

In de zaak AUA201600603 ging het om de handhaving van de bezoldiging van klaagster, die door verweerder onvoldoende gemotiveerd was. Klaagster was per 1 januari 2016 overgeplaatst naar het CBOS, maar stelde dat zij ten onrechte niet was benoemd tot Hoofd van het CBOS. Verweerder gaf aan dat voor een dergelijke benoeming een positief advies van de Veiligheidsdienst Aruba (VDA) vereist is. Het gerecht oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom klaagster niet in de functie van Hoofd was geplaatst, en verklaarde het bezwaar gegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 9 oktober 2017. Het gerecht vernietigde het Landsbesluit van 5 oktober 2016 en bepaalde dat verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

AUA201600335 en AUA201600603
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op de bezwaren van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

In de zaak AUA201600335
Volgens een loonstrook van 23 maart 2016 heeft klaagster over de maand maart 2016 inkomen genoten voor haar werkzaamheden bij het Coördinatiebureau Overheidssubsidies (CBOS).
Daartegen heeft klaagster op 8 april 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 19 oktober 2016 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2016 en, gezamenlijk met de zaak AUA201600603, op 13 maart 2017, waar klaagster in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
In de zaak AUA201600603
Bij Landsbesluit van 5 oktober 2016, no. 4, heeft verweerder, voor zover thans van belang, klaagster met ingang van 1 januari 2016 overgeplaatst van het Departamento Recurso Humano (DRH) naar het CBOS en aangewezen als ambtenaar belast met de leiding aldaar.
Daartegen heeft klaagster op 24 oktober 2016 bezwaar gemaakt.
Op 4 januari 2017 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak, gezamenlijk met de zaak AUA201600335, ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar klaagster in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

In de zaak AUA201600335

2.1
Klaagster heeft tegen de loonstrook bezwaar gemaakt, omdat haar overplaatsing naar het CBOS ten tijde daarvan niet middels een Landsbesluit was geformaliseerd. Nu hangende het bezwaar verweerder bij Landsbesluit daaromtrent heeft besloten, heeft klaagster geen belang meer bij het bezwaar tegen de loonstrook.
2.2
Het bezwaar is niet-ontvankelijk.
2.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

In de zaak AUA201600603

2.4
Klaagster betoogt dat verweerder haar bij voormeld Landsbesluit ten onrechte niet heeft geplaatst in de functie van Hoofd van het CBOS, maar slechts heeft aangewezen als ambtenaar belast met de leiding van die dienst.
2.5
In de contramemorie en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat voor benoemingen in een functie van Hoofd van een dienst, een vertrouwensfunctie, een positief advies van de Veiligheidsdienst Aruba (VDA) vereist is. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat het vaste praktijk is dat betrokkenen in afwachting van een zodanig advies aangewezen worden als ambtenaar belast met de leiding van de desbetreffende dienst, waarna, bij afgifte van een positief advies van de VDA, benoeming in de functie van Hoofd van de desbetreffende dienst volgt. Nu ten aanzien van klaagster door de VDA nog geen positief advies is afgegeven, heeft verweerder ook in dit geval toepassing gegeven aan voormelde vaste praktijk, aldus verweerder, nog altijd onweersproken. Gelet hierop, heeft verweerder voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat en waarom klaagster bij het bestreden Landsbesluit is aangewezen als ambtenaar belast met de leiding van het CBOS doch niet is geplaatst in de functie van Hoofd van deze dienst. Het betoog faalt.
2.6
Klaagster betoogt voorts dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de functie van ambtenaar belast met de leiding van het CBOS dan wel het Hoofd van het CBOS maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13. Weliswaar heeft DRH op 10 december 2015 geadviseerd de functie op het niveau van schaal 13 te waarderen, maar de minister van Financiën en Overheidsorganisatie heeft op 21 december 2015 in dat advies de schalering handmatig aangepast in schaal 14, hetgeen voorts door de Raad van Ministers in zijn vergadering van 8 januari 2016 is geaccordeerd, aldus appellante. In dit verband verwijst zij ook naar een formatierapport van het CBOS, waarin is vermeld dat de functie van Hoofd maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 14.
2.7
In het Landsbesluit is omtrent de maximale waardering van de functie van Hoofd van het CBOS geen overweging gegeven. Evenmin is daarin een beslissing gegeven inhoudende wijziging van de bezoldiging van klaagster met ingang van de overplaatsing naar het CBOS. Aldus heeft verweerder geen wijzigingen aangebracht in de rechtspositie van klaagster, die voorafgaand aan de overplaatsing geplaatst was in de functie van beleidsmedewerker bij DRH, welke functie maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13.
Volgens verweerder heeft de Raad van Ministers in zijn vergadering van 8 januari 2016 ingestemd met het conceptformatierapport van het CBOS, conform het advies van DRH, derhalve niet met de daarop handmatig door de minister aangebrachte aanpassingen, zo moet uit het uittreksel van de besluitenlijst van de desbetreffende vergadering worden begrepen. In dit verband verwijst hij ook naar een passage uit een formatierapport van het CBOS, waarin is vermeld dat de functie van Hoofd maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 13 en de daaraan ten grondslag liggende functiewaardering, opgesteld door DRH, waarbij tot deze conclusie wordt gekomen.
Nu uit de stukken niet eenduidig valt af te leiden of de Raad van Ministers het
advies van DRH al dan niet in de door de minister aangepaste versie heeft goedgekeurd en evenmin is vast komen te staan welke versie van de verschillende door klaagster en verweerder overgelegde formatierapporten de definitieve versie is, aangezien zij beide ongedateerd zijn, heeft verweerder de handhaving van de bezoldiging van klaagster op het niveau van schaal 13 onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Het betoog slaagt.
2.8
Het bezwaar is gegrond.
2.9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING3.

De rechter in dit gerecht:
In de zaak AUA201600335
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
In de zaak AUA201600603
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het Landsbesluit van 5 oktober 2016, no. 4;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 9 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA)