ECLI:NL:OGAACMB:2016:72

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 954 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen schorsing als ordemaatregel in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die in zijn ambt was geschorst op basis van een Landsbesluit van 29 maart 2016. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Kock, maakte bezwaar tegen deze schorsing, die was opgelegd in het kader van een disciplinaire procedure. De schorsing was gebaseerd op artikel 87 sub c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), dat de mogelijkheid biedt om een ambtenaar te schorsen wanneer het belang van de dienst dat vordert. Klager betwistte de schorsing en stelde dat zijn gedragingen tijdens een incident op 19 februari 2016 geen verband hielden met zijn functie en dat er geen gronden waren voor de schorsing.

De rechter overwoog dat de schorsing was genomen naar aanleiding van een verdenking van ernstig plichtsverzuim, waarbij klager betrokken was bij een incident tijdens een voetbalwedstrijd, waarbij hij de scheidsrechter aanviel. De rechter concludeerde dat er voldoende grond was voor de schorsing, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van de dienst. Klager's argumenten over schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel werden verworpen. De rechter benadrukte dat de schorsing niet langer mocht duren dan noodzakelijk en dat de verweerder voortvarendheid diende te betrachten in het disciplinaire onderzoek.

Uiteindelijk verklaarde de rechter het bezwaar van klager ongegrond, zonder veroordeling in proceskosten. Klager heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen dertig dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 31 oktober 2016
GAZA nr. 954 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Kock,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 29 maart 2016 is klager met toepassing van artikel 87 sub c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) in zijn ambt geschorst. Tevens is bepaald dat de schorsing zal duren tot de dag waarop een besluit is genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Klager heeft op 25 april 2016 bezwaar gemaakt tegen dit Landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking).
De zaak is behandeld ter zitting van 19 september 2016, alwaar klager in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schorsing en stelt zich daarbij – samengevat – op het standpunt dat zijn gedragingen tijdens het incident op 19 februari 2016 geen enkel verband houden met zijn functie bij de belastingdienst en derhalve niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt, te meer nu hij op dat moment zijn breekpunt had bereikt en uit zelfbescherming heeft gehandeld. Volgens klager zijn er geen gronden voor de schorsing, en is de bestreden beschikking in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van hoor en wederhoor en het rechtzekerheidsbeginsel.
2.2
Voorop wordt gesteld dat de in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Lma. Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van het bevoegde gezag om een ordemaatregel te treffen wanneer het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de ambtenaar niet langer verzekerd zou zijn, en niet - zoals klager ten onrechte meent - om een disciplinaire strafoplegging. Gelet hierop slaagt het betoog van klager dat het beginsel van hoor en wederhoor en het rechtzekerheidsbeginsel zijn geschonden, niet.
2.3
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel [1] .
2.4
Wat betreft de vraag of in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestond, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager gepleegd plichtsverzuim. Vermoed wordt – zo blijkt uit de bestreden beschikking – dat klager tijdens een voetbalwedstrijd, in het bijzijn van minderjarige kinderen, vanwege meningsverschil met de scheidsrechter, de scheidsrechter heeft aangevallen waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en hierdoor bewusteloos op het veld neerviel, dat de aanval zo ernstig was dat de scheidsrechter met een ambulance naar het ziekenhuis moest worden vervoerd, en betrokkene door de politie is aangehouden en dat in de nieuwsberichten de initialen van betrokkene zijn genoemd en tevens de naam van het
Departamento X.
2.5
Naar het oordeel van het gerecht gaat het in deze om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinaire onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Het gerecht merkt in dit verband echter wel op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek.
2.6
Het betoog van klager dat sprake zou zijn van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel omdat de bestreden beschikking pas zes weken na het incident is genomen, kan niet slagen. Uit de bestreden beschikking en de door verweerder overgelegde stukken, blijkt dat de Directeur van de Departamento X bij brief van 23 februari 2016 het incident van 19 februari 2016 met betrekking tot klager onder de aandacht brengt van de Minister van Financiën. De bestreden beschikking volgt vijf weken later. Een termijn van vijf weken voor een dergelijke ordemaatregel acht het gerecht niet onevenredig lang.
2.7
Voor zover klager tevens heeft beoogd bezwaar te maken tegen de aan hem gerichte brief van de Directeur van de Departamento X van 23 februari 2016, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het bezwaar niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop, geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 31 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Zie bv. Centrale Raad van Beroep d.d. 16 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8683