In deze zaak heeft klager bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies door de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport. Klager, werkzaam als recreatiesportleider, betwistte de motivering van de afwijzing, waarin werd gesteld dat zijn functie maximaal gewaardeerd was op schaal 5. Klager wees erop dat hij dezelfde werkzaamheden verricht als een collega die wel was bevorderd. Het gerecht heeft vastgesteld dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd waarom klager niet in aanmerking kwam voor bevordering, en dat er geen steekhoudende verklaring is gegeven voor het verschil in behandeling tussen klager en zijn collega. Hierdoor concludeerde het gerecht dat de beschikking van de minister leidt aan een motiveringsgebrek en niet in stand kan blijven. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard, en de minister werd opgedragen om binnen drie maanden opnieuw op het bevorderingsverzoek te beslissen. De uitspraak vond plaats op 1 februari 2016.