ECLI:NL:OGAACMB:2016:62

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 8 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar tijdens disciplinair onderzoek wegens verdenking van ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een bezwaar van een ambtenaar, klager, die op 26 november 2015 uit zijn ambt is geschorst in verband met een disciplinair onderzoek naar aanleiding van een verdenking van ernstig plichtsverzuim. Klager heeft op 5 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen deze schorsing. De Gouverneur van Aruba, verweerder, heeft op 1 maart 2016 een contramemorie ingediend. De zaak is behandeld op 30 mei 2016, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaten en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De ambtenarenrechter overweegt dat het bezwaar ontvankelijk is, omdat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, rekening houdend met de datum waarop hij kennis nam van de bestreden beschikking. Klager betwist de schorsing en stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten. Hij voert aan dat de schorsing niet aan een concrete termijn is verbonden en dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.

De rechter stelt vast dat de schorsing is gebaseerd op artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. De rechter concludeert dat er voldoende grond is voor de schorsing, gezien de concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim die voortvloeit uit het niet adequaat handelen van klager op 11 augustus 2015. De rechter benadrukt dat de schorsing in het belang van de dienst is en dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat de schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. Uiteindelijk wordt het bezwaar ongegrond verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2016
GAZA nr. 8 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mrs. A.J. Swaen en D.M. Passchier,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 26 november 2015 is klager met ingang van 26 november 2015 uit zijn ambt geschorst voor de duur van het disciplinair onderzoek. Tevens is bepaald dat de schorsing zal duren tot de dag waarop een besluit is genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Klager heeft tegen deze beschikking op 5 januari 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 1 maart 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 mei 2016, alwaar is verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigden voornoemd en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift 9 dagen na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Uit de door klager overgelegde stukken is gebleken dat hij de bestreden beschikking pas op 7 december 2015 heeft ontvangen, zodat . het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schorsing en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem in de bestreden beschikking wordt verweten, dat de bestreden beschikking een feitelijke grondslag ontbeert en contra-legem is, dat hij niet is gehoord voordat de bestreden beschikking tot stand is gekomen, dat de schorsing in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel niet aan een concrete termijn is verbonden, en dat er geen sprake is geweest van een redelijke belangenafweging. Voorts meent hij dat een dergelijke maatregel uiterst diffamerend is en een directe benadeling voor zijn carrière.
2.4
De in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van het bevoegde gezag om een ordemaatregel te treffen.
2.5
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel [1] .
2.6
Wat betreft de vraag of in dit geval er voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestond, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager op 11 augustus 2015 gepleegd ernstig plichtsverzuim. Vermoed wordt – zo blijkt uit de bestreden beschikking – dat klager onoplettend, onverschillig en nalatig is geweest in de vervulling van zijn plichten als technicus, door op 11 augustus 2015, bij het uitvallen van de FMC-8 aan de directeur van het Departamento Meteorologico Aruba mede te delen dat er geen reserve-onderdelen in voorraad waren voor de FMC-8, zonder dat hij eerst grondig onderzoek naar de aanwezigheid van reserve-onderdelen heeft gedaan, waardoor verschillende vluchten moesten worden geannuleerd of vertraagd, hetgeen veel schade heeft verricht aan het toerisme van Aruba.
2.7
Naar het oordeel van het gerecht gaat het in deze om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinaire onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Het gerecht merkt in dit verband echter wel op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop, geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Zie bv. Centrale Raad van Beroep d.d. 16 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8683