ECLI:NL:OGAACMB:2016:5

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1266 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om verhoging van de vaste autotoelage van een ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, werkzaam als ambtenaar bij de Directie Volksgezondheid, verzocht om verhoging van haar vaste autotoelage van Afl. 670,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001. Dit verzoek is herhaald in brieven van 12 maart 2013 en 26 augustus 2014. De minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport heeft het verzoek afgewezen voor de periode van 1 januari 2001 tot 1 juni 2009, en voor de periode daarna gesteld dat klaagster een overzicht van gereden kilometers moest overleggen om in aanmerking te komen voor een aanpassing van de toelage.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 28 september 2015, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. In de uitspraak van 4 januari 2016 heeft het gerecht geoordeeld dat de minister met de toekenning van de autotoelage in gunstige zin is afgeweken van de wettelijke regeling, maar dat de beslissing van de minister de rechterlijke toets kan doorstaan. Het gerecht heeft overwogen dat de minister heeft gehandeld volgens het beleid, dat geen terugwerkende kracht verleent aan bevorderingen en toelagen voor een periode langer dan drie jaar.

De rechter heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden rechtvaardigen dat van het beleid wordt afgeweken. Ook het beroep van klaagster op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de toekenning aan een oud-collega niet vergelijkbaar was met de situatie van klaagster. De beslissing van het gerecht was om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Uitspraak

Uitspraak van 4 januari 2016
GAZA nr. 1266 van 2015
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ xxxx ],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt,
gericht tegen:
de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ),

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 27 april 2012 heeft klaagster aan verweerder verzocht om verhoging van de aan haar toegekende vaste autotoelage met ingang van 1 januari 2001. Bij brieven van 12 maart 2013 en 26 augustus 2014 heeft klaagster dit verzoek herhaald.
Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft verweerder het verzoek, voor zover het betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2001 tot 1 juni 2009 afgewezen. Ten aanzien van de periode vanaf 1 juni 2009 heeft verweerder aan klaagster te kennen gegeven dat zij pas voor aanpassing van de haar toegekende vaste autotoelage in aanmerking kan komen na overlegging van een overzicht van het aantal door haar over een periode van zes maanden gereden kilometers.
Hiertegen heeft klaagster op 11 juni 2015 bij het gerecht bezwaar gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 september 2015, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Klaagster is werkzaam als ambtenaar in de functie controleur bij de Directie Volksgezondheid. Bij beschikking van 14 maart 2001 is haar met ingang van 1 augustus 2000 een toelage toegekend van Afl. 670,- per maand voor het gebruik van haar eigen auto voor dienst (vaste autotoelage).
2.2
Met haar verzoek om verhoging van haar vaste autotoelage wenst klaagster te bewerkstelligen dat deze gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de kilometervergoeding die aan sommige categorieën van ambtenaren wordt toegekend en die met ingang van 1 januari 2001 is verhoogd tot Afl. 0,60 per kilometer en met ingang van 1 januari 2011 tot Afl. 0,71 per kilometer.
2.3
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder als motivering ten grondslag gelegd dat inwilliging van haar verzoek, voor zover het ertoe strekt dat haar een hogere vaste autotoelage wordt toegekend met een ingangsdatum gelegen vóór 1 juni 2009, in strijd komt met het vaste beleid dat aan bevorderingen en toelagen geen terugwerkende kracht wordt verleend voor een periode langer dan drie jaren, te rekenen vanaf de registratie van het verzoek. Voor de periode vanaf 1 juni 2009 kan klaagster volgens verweerder slechts voor toekenning van een hogere toelage in aanmerking komen, als zij voldoet aan het in de circulaire van 13 februari 2012 neergelegde vereiste dat een overzicht wordt overgelegd van het aantal door haar over een periode van zes maanden voor de dienst gereden kilometers. Dit vereiste is gesteld om te kunnen beoordelen of de ambtenaar die aanpassing van de vaste autotoelage wenst, diens eigen auto (nog steeds) in voldoende mate voor de dienst gebruikt om een aanpassing van de toelage te rechtvaardigen, aldus verweerder.
2.4
Onder verwijzing naar de door verweerder overgelegde uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 11 april 2014, RvBAz 2012/60870, stelt het gerecht voorop dat verweerder reeds met de toekenning aan klaagster van een vaste autotoelage van Afl. 670,- per maand in voor haar gunstige zin is afgeweken van de wettelijke regeling op dit punt, te weten het Landsbesluit vergoedingen vervoermiddelen. Dit betekent dat verweerders besluitvorming ter zake door het gerecht met terughoudendheid dient te worden getoetst. Zoals in evengenoemde uitspraak voorts is overwogen, heeft de vaste autotoelage een forfaitair karakter en is deze niet bedoeld om de werkelijke onkosten te vergoeden. Hieruit volgt dat van een verplichte koppeling van de hoogte van de vaste autotoelage aan die van de kilometervergoeding geen sprake is. Gelet op een en ander kan het ter zake gevoerde beleid, zoals neergelegd in de circulaire van 13 februari 2012, niet onredelijk worden geacht. Hetzelfde geldt voor het in jurisprudentie van het gerecht en de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken reeds lang gesanctioneerde beleid om bevorderingen en toelagen niet langer te laten terugwerken dan drie jaar.
2.5
Nu verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het beleid, kan zijn beslissing de rechterlijke toets doorstaan. Van bijzondere, bij het opstellen van het beleid kennelijk niet voorziene, omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om van dit beleid af te wijken, is het gerecht niet gebleken. Ook klaagsters beroep op het gelijkheidsbeginsel kan haar niet baten. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met de toekenning in 2009 met een terugwerkende kracht van (ruim) meer dan drie jaar van een verhoogde vaste autotoelage aan haar oud-collega J.W. Maduro is beoogd uitvoering te geven aan de uitspraak van het gerecht van 22 april 2009, GAZA nr. 3553 van 2008. De in die uitspraak tot uitdrukking komende rechtsopvatting dat er in beginsel een verband dient te bestaan tussen de hoogte van de kilometervergoeding en de vaste autotoelage, kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het forfaitaire karakter van die toelage, thans niet meer als juist worden aanvaard. Verweerder kan dan ook niet worden gehouden om ook ten aanzien van klaagster te handelen zoals hij ten aanzien van genoemde oud-collega heeft gedaan.
2.6
Nu geen van de daarvoor aangevoerde gronden slaagt, is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).