ECLI:NL:OGAACMB:2016:4

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 956 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om bevordering in de ambtenarensfeer met betrekking tot functiewaardering en rechtszekerheid

In deze zaak heeft klager op 28 januari 2014 een verzoek ingediend om bevordering naar schaal 7 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2009 en naar schaal 8 met ingang van 1 januari 2013. Dit verzoek werd door de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport afgewezen bij beschikking van 31 maart 2015. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 31 augustus 2015 ter zitting is behandeld. Het gerecht heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat klager de beschikking pas op 17 april 2015 heeft ontvangen. Het gerecht heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de functiewaardering van klager als magazijnbeheerder, die maximaal op schaal 6 is vastgesteld. Klager heeft niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de eerdere beslissing terug te komen. Het gerecht heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten om het verzoek om bevordering niet in te willigen, omdat klager de juistheid van de functiewaardering niet heeft bestreden. Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel werd niet gehonoreerd, omdat de functie van de collega waar hij naar verwees wezenlijk anders was. De rechter heeft het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 4 januari 2016
GAZA nr. 956 van 2015
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ xxxx ],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L. Hernandis,
gericht tegen:
de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ),

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 28 januari 2014, gericht aan verweerder, heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 januari 2009 te bevorderen naar schaal 7 en met ingang van 1 januari 2013 naar schaal 8.
Bij beschikking van 31 maart 2015 heeft verweerder afwijzend op dit verzoek beslist.
Hiertegen heeft klager op 11 mei 2015 bij het gerecht bezwaar gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 augustus 2015, alwaar zijn verschenen klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde, bijgestaan door P. Portier, werkzaam bij het Instituto Biba Saludabel y Activo (IBISA).
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht stelt vast op dat het bezwaarschrift niet binnen in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde termijn van dertig dagen nadat de bestreden beschikking is genomen, is ingediend. Klager heeft in dit verband verklaard de bestreden beschikking pas op 17 april 2015 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat klager zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen, zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La. Klager kan derhalve in zijn bezwaar worden ontvangen.
2.2
Het gerecht gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Klager was laatstelijk als ambtenaar in de functie van magazijnbeheerder werkzaam bij IBISA (voorheen: IDEFRE) in de rang van adjunct-commies. Bij beschikking van 28 november 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op een ten behoeve van klager op 10 december 2010 ingediend verzoek om bevordering naar schaal 7. Tegen deze beschikking heeft klager geen rechtsmiddel aangewend, zodat zij rechtens onaantastbaar is geworden. Bij beschikking van 26 november 2014 is aan klager op zijn verzoek met toepassing van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding met ingang van 1 januari 2015 eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend.
2.3
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder, evenals aan zijn beschikking van 28 november 2011, als motivering ten grondslag gelegd dat klagers verzoek om bevordering niet kan worden ingewilligd, aangezien de door hem beklede functie van magazijnbeheerder maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 6.
2.4
In aanmerking genomen dat niet is gebleken dat klager sedert de beslissing van verweerder op het op 10 december 2010 ingediende bevorderingsverzoek een andere functie is gaan vervullen, dient het door klager op 28 januari 2014 ingediende bevorderingsverzoek te worden gekwalificeerd als een verzoek om van een rechtens onaantastbaar besluit terug te komen.
2.5
Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen beschikking inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beschikking in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan de beschikking handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het de oorspronkelijke beschikking. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen. De ambtenarenrechter dient dan ook de oorspronkelijke beschikking tot uitgangspunt te nemen en zich bij de toetsing van de nieuwe beschikking in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die voor het bestuursorgaan aanleiding hadden moeten vormen op de oorspronkelijke beschikking terug te komen [1] . Klager heeft het bestaan van dergelijke feiten of omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. De door hem met een beroep op het gelijkheidsbeginsel genoemde bevordering van een collega met ingang van 1 januari 1993 naar schaal 7 bij landsbesluit van 11 november 1999 kan niet als zodanig worden aangemerkt. Niet valt in te zien immers dat klager die omstandigheid niet reeds in het kader het bevorderingsverzoek van 10 december 2010 naar voren had kunnen brengen, dan wel in het kader van een tegen de afwijzende beschikking van 28 november 2011 in te stellen rechtsmiddel. Gelet op het vorenstaande kan verweerder niet gehouden worden terug te komen op zijn beschikking van 28 november 2011, voor zover het periode voorafgaand aan klagers herhaalde verzoek van 28 januari 2014 betreft. Het bezwaar van klager is in zoverre derhalve ongegrond.
2.6
Op grond de hiervoor bedoelde jurisprudentie dient evenwel, wat de periode daarna betreft, een minder terughoudende toets worden gehanteerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aanspraak op een bevordering een duuraanspraak is. In het algemeen zal het niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een beschikking waarbij een dergelijke aanspraak ten onrechte niet of niet ten volle is toegekend, blijvend aan de belanghebbende wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het betrokken bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
2.7
De bestreden beschikking aldus toetsend komt het gerecht tot de navolgende conclusie.
2.7.1
In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat klager de juistheid van verweerders stelling dat de door hem beklede functie van magazijnbeheerder binnen IDEFRE en thans IBISA maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 6 niet gemotiveerd heeft bestreden. Dit betekent dat klagers verzoek om bevordering naar achtereenvolgens schaal 7 en 8 niet kan worden ingewilligd. Verweerder is terecht tot dezelfde slotsom gekomen.
2.7.2
Met betrekking tot het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel is het gerecht niet op voorhand overtuigd van de juistheid van verweerders opvatting dat de functie van de door klager bedoelde collega een wezenlijk andere was dan die welke klager vervulde. Gelet op de ter zake door verweerder overgelegde stukken kan het gerecht zich niet aan de indruk onttrekken dat ten behoeve van de bevordering van die collega destijds bewust is afgeweken van de vastgestelde functiewaardering. Dit leidt er evenwel niet toe dat klager met een beroep op die bevordering ook thans nog aanspraak kan doen gelden op de door hem gewenste bevordering. In aanmerking genomen het sedertdien langdurige tijdsverloop kan van verweerder niet worden gevergd de destijds kennelijk op aandringen van een ambtsvoorganger doorgezette bevordering in afwijking van de functiewaardering jegens klager te herhalen.
2.7.3
Nu geen van de daarvoor aangevoerde gronden slaagt, is het bezwaar ook in zoverre ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Zie ook Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, 17 maart 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BJ6641