ECLI:NL:OGAACMB:2016:32

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 mei 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
Gaza nr. 516 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk disciplinair ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en schade aan imago van het Hulpbestuurskantoor

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen een voorwaardelijk disciplinair ontslag dat haar was opgelegd. De zaak betreft Gaza nr. 516 van 2015, waarbij klaagster op 18 februari 2015 door het bevoegde gezag een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd. Dit ontslag was gebaseerd op het feit dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door onzorgvuldig om te gaan met geld van derden, wat heeft geleid tot schade aan het imago van het Hulpbestuurskantoor. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar is niet verschenen op de zitting van 30 november 2015, ondanks een behoorlijke oproep.

Het gerecht heeft overwogen dat de aan klaagster verweten gedragingen inderdaad plichtsverzuim opleveren en dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag een evenredige reactie is op het verweten gedrag. De rechter heeft vastgesteld dat klaagster niet heeft betwist dat haar handelen onzorgvuldig was en dat dit schade heeft berokkend aan de organisatie waarvoor zij werkt. Het gerecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het plichtsverzuim, en heeft het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 16 mei 2016 door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken te Aruba.

Uitspraak

Uitspraak van 16 mei 2016
Gaza nr. 516 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:
[verweerder],
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 18 februari 2015 no. 32, is aan klaagster primair met toepassing van artikel 83, eerste lid, sub i jo. het vierde lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, met dien verstande dat de straf van disciplinaire ontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende twee jaren niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander plichtsverzuim.
Daartegen heeft klaagster op 12 maart 2015 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 12 mei 2015 een contramemorie ingediend bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 november 2015, alwaar is verschenen verweerder bij gemachtigde. Klaagster is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Het tweede lid bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, omvat.
Ingevolge het derde sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
2.1.2
In artikel 83, eerste lid, onderdeel i, van de Lma is bepaald dat een van de disciplinaire straffen die kan worden toegepast, ontslag is. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien betrokkene zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn, welke die van twee jaren niet te boven mag gaan, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
2.2
De vraag die thans dient te worden beoordeeld, is of de aan klaagster verweten gedraging plichtsverzuim opleveren en of het gegeven ontslag een daarop evenredige reactie is. Hiertoe overweegt het gerecht als volgt.
2.3
Aan het aan klaagster opgelegde disciplinair ontslag is ten grondslag gelegd dat aan klaagster kan worden aangerekend dat zij zeer onzorgvuldig, onachtzaam en onnadenkend is geweest in de uitoefening van haar werkzaamheden, door het niet op een verantwoorde wijze achterlaten van geld van derden, met het gevolg dat geld was weggenomen. Verweerder stelt hoge eisen aan de integriteit van zijn ambtenaren en juist aan klaagster die de functie van [functie] bekleedt, welke functie als de toezichthouder wordt beschouwd bij wie dan ook de (eind)verantwoordelijkheid voor alle inningstaken zit.
2.4
Klaagster kan zich niet verenigen met het haar verleende voorwaardelijk ontslag en voert in haar bezwaarschrift aan - zo begrijpt het gerecht – dat de straf onevenredig is aan het verweten plichtsverzuim. Klaagster is niet ter zitting verschenen en heeft de verweten gedraging niet betwist.
2.5
Het gerecht is van oordeel dat verweerder het handelen van klaagster terecht als plichtsverzuim heeft aangemerkt. Verweerder heeft zich op goede grond op het standpunt gesteld dat zij met haar handelen ten aanzien van haar ambt als [functie] het imago van het Hulpbestuurskantoor [X] heeft beschadigd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de [functie] juist degene is die belast is met de toezichthouding op alle inningstaken. Het gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de ernst ervan, de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag heeft mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het verweten plichtsverzuim is geen sprake.
2.6
Nu geen van de door klaagster aangedragen gronden van haar bezwaar doel treft, is het bezwaar ongegrond.
2.7
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen gronden aanwezig.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 16 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).