ECLI:NL:OGAACMB:2016:3

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
Gaza nr. 468 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ontslagbesluit in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 januari 2016 uitspraak gedaan over het bezwaar van een klager tegen zijn ontslag. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.J. Swaen, had bezwaar gemaakt tegen de landsbesluiten van de Gouverneur van Aruba, die hem op 8 maart 2013 de disciplinaire straf van ontslag had opgelegd. Het bezwaar was ingediend op 6 maart 2015, maar het gerecht oordeelde dat dit bezwaar niet-ontvankelijk was omdat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van dertig dagen was ingediend. De klager had aangevoerd dat hij pas op 4 februari 2015 op de hoogte was gesteld van de landsbesluiten, maar het gerecht oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet eerder van het bestaan ervan op de hoogte had kunnen zijn. Het gerecht stelde vast dat de klager sinds 1 april 2013 geen ambtelijke bezoldiging meer ontving en dat hij eerder actie had moeten ondernemen om informatie in te winnen over de reden van de stopzetting van zijn bezoldiging. Hierdoor kon hij niet met succes een beroep doen op de uitzondering in artikel 41, derde lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. De uitspraak concludeerde dat het bezwaar van de klager niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 4 januari 2016
Gaza nr. 468 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ xxxx ],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 1 november 2012, no. 22, no. DRH/2709-A Geh, heeft verweerder besloten:
I. klager met toepassing van artikel 87, onderdeel a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in zijn ambt te schorsen, zulks met ingang van de eerste van de maand na dagtekening van dit landsbesluit;
II. het inkomen van klager met toepassing van artikel 89, eerste lid, van de Lma met ingang van de datum zoals bepaald in punt I voor één derde gedeelte in te houden en na verloop van een termijn van zes weken één derde gedeelte in te houden indien de strafrechtelijke procedure nog niet afgerond is;
III. dat de onder punt I genoemde schorsing zal duren tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Bij landsbesluit van 8 maart 2013, no. 2, no. DRH/415 Geh, heeft verweerder besloten:
I. aan klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, onderdeel i, juncto artikel 85, eerste lid, van de Lma de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening van dat landsbesluit;
althans:
voor zover de genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan klager, met toepassing van artikel 98, eerste lid, onderdeel f, van de Lma, eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening in van dit landsbesluit;
II. te bepalen dat met toepassing van artikel 85, eerste lid, van de Lma, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer wordt gelegd;
III. door de Directie Financiën een civiele procedure tegen klager zal opstarten om het door hem verduisterde bedrag van in totaal Afl. 31.807,20 van de opbrengsten van de N.V. ELMAR en van Afl. 21.866,50 en Afl. 9.940,70 van de opbrengsten van WEB N.V. terug te vorderen.
Bij landsbesluit van 8 maart 2013 no.3, no. DRH 145-A Geh, heeft verweerder besloten:
I. het in het landsbesluit van 1 november 2012, no. DRH/2709-A Geh, in de considerans en het dictum vermelde artikel 87, onderdeel a, van de Lma te wijzigen in artikel 87, onderdeel b, van de Lma;
II. dat punt II in het landsbesluit van 1 november 2012, vervalt.
Tegen de landsbesluiten van 8 maart 2013, nos. 2 en 3, heeft klager op 6 maart 2015 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt bij het gerecht. Op 13 mei 2015 heeft klager de gronden van zijn bezwaar aangevoerd.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 september 2015, alwaar zijn verschenen klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond daarvan niet ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking, handeling of weigering redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen.
2.2
Het gerecht stelt vast de het bezwaarschrift, gericht tegen de bestreden landsbesluiten van 8 maart 2013, niet is ingediend binnen de termijn, gesteld in artikel 41, eerste lid, van de La. Klager heeft evenwel aangevoerd dat hij pas op 4 februari 2015 kennis heeft kunnen nemen van de landsbesluiten, nadat zijn gemachtigde door middel van een brief van de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling van 2 februari 2015 van het bestaan ervan op de hoogte is gesteld. Hiervan uitgaande is het bezwaar binnen de termijn, bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La ingediend en daardoor ontvankelijk, aldus klager.
2.3
Op grond van de gedingstukken neemt het gerecht aan dat de bestreden landsbesluiten eerst door toezending aan klagers gemachtigde bij brief van 2 februari 2015, aan klager ter kennis zijn gebracht. Naar het oordeel van het gerecht heeft klager echter niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet veel eerder dan 4 februari 2015 van het bestaan van deze landsbesluiten op de hoogte had kunnen zijn. Niet in geschil is immers dat klager, aan wie met ingang van 5 september 2012 de toegang tot de dienstlokalen was ontzegd en die aansluitend daarop bij landsbesluit van 1 november 2012 was geschorst, sedert 1 april 2013 in het geheel geen ambtelijke bezoldiging meer ontvangt. Gelet op onderdeel II van het dictum van het landsbesluit van 1 november 2012, zoals dat oorspronkelijke luidde – en waarvan klager niet heeft betwist destijds op de hoogte te zijn gesteld – behoorde klager ervan uit te gaan dat de betaling van zijn bezoldiging gedurende zijn schorsing in elk geval voor een deel zou worden voortgezet. Onder deze omstandigheden behoorde de volledige stopzetting van die betaling met ingang van 1 april 2013 voor hem aanleiding te zijn om nadere informatie bij de overheid in te winnen naar de reden van die stopzetting. Aangenomen moet worden dat hem alsdan van het bestaan van de bestreden landsbesluiten zou zijn gebleken. Vaststaat evenwel dat klager ter zake pas in oktober 2014 stappen heeft ondernomen en zich met dat doel tot zijn gemachtigde heeft gewend. Diens bemoeienis heeft uiteindelijk geleid tot de verzending van de bestreden landsbesluiten bij brief van 2 februari 2015. Door sedert de stopzetting van de uitbetaling van zijn bezoldiging zolang te wachten met het ondernemen van actie, kan niet met vrucht worden staande gehouden dat klager zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de bestreden landsbesluiten redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. Dit betekent dat klager niet met succes een beroep kan doen op artikel 41, derde lid, van de La en dat het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.4
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, 2e lid, La).