ECLI:NL:OGAACMB:2016:2

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 3063 van 2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 11 januari 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. De straf, die bestond uit een gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter hoogte van Afl. 500, was gebaseerd op het verwijt dat klager in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 ongeoorloofd afwezig was geweest. Klager had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, en het gerecht heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 oktober 2015.

Het gerecht oordeelde dat klager voldoende stappen had ondernomen om zijn werkzaamheden te hervatten en dat het bestreden landsbesluit geen wettelijke grondslag had. Klager had zich zowel bij de Dienst X als bij de instelling voor verslavingszorg Y gemeld, maar had geen toegang gekregen tot zijn werkplek. Het gerecht concludeerde dat klager niet in gebreke was gebleven en dat de beschuldigingen van plichtsverzuim niet konden worden gehandhaafd. Daarom werd het bezwaar gegrond verklaard en het landsbesluit vernietigd.

De rechter veroordeelde de verweerder, de Gouverneur van Aruba, tot betaling van de proceskosten van klager, die werden begroot op Afl. 1.000. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en procedures binnen de ambtenarij, vooral in situaties waarin disciplinaire maatregelen worden overwogen.

Uitspraak

Uitspraak van 11 januari 2016
GAZA nr. 3063 van 2014
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
A,
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaten mrs. A.J. Swaen en D.M. Passchier,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 november 2014, no. 3, is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van het inkomen ter hoogte van Afl. 500,= opgelegd.
Tegen deze beschikking heeft klager op 9 december 2014 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van 12 oktober 2015, alwaar klager is vertegenwoordigd door mr. D.M. Passchier en verweerder door zijn gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
In het bestreden landsbesluit wordt klager verweten, dat hij in de periode van 1 juli 2011 tot 12 januari 2014 ongeoorloofd afwezig is geweest. Meer in het bijzonder behelst dit verwijt – zo begrijpt het gerecht het bestreden landsbesluit – dat hij zich gedurende die periode ten onrechte niet heeft gemeld bij de Dienst X (Dienst X) ten einde zijn werkzaamheden aldaar – na een periode van terbeschikkingstelling bij de toenmalige instelling voor verslavingszorg Y – weer (volledig) te hervatten.
2.2
Naar het oordeel van het gerecht betoogt klager terecht dat het bestreden landsbesluit niet in stand kan blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.1
Uit het landsbesluit komt naar voren dat de ministerraad op 10 september 2010 heeft besloten om klager over te plaatsen van de Dienst X naar Y “met medeneming van middelen”. Op 4 februari 2011 heeft de ministerraad dit besluit in dier voege gewijzigd, dat wordt ingestemd met de overplaatsing van klager voor onbepaalde tijd naar het managementteam van Y “zonder medeneming van middelen”. Vervolgens heeft de minister van Volksgezondheid en Sport bij brief van 10 juni 2011 aan klager medegedeeld dat de operationele leiding van het Y in is gesteld van de Stichting Z en dat er samen met klager naar een andere passende betrekking zal worden gezocht, bij voorkeur met ingang van 1 juli 2011. Bij beslissing van 21 juni 2011 heeft de ministerraad besloten in te stemmen met de terugplaatsing van betrokkene naar de Dienst X. De ministerraad heeft deze beslissing evenwel op 5 juli 2011 herzien, in dier voege dat de “plaatsing c.q. terbeschikkingstelling” van klager bij het Y gehandhaafd blijft.
2.2.2
Klager stelt zich naar het oordeel van het gerecht terecht op het standpunt dat het voor hem op grond van de vorenstaande niet duidelijk kon zijn waar hij vanaf 1 juli 2011 te werk was gesteld. In verband hiermee heeft klager zich naar zijn zeggen op of kort na deze datum zowel bij Y gemeld als bij de Dienst X. Bij Y werd hem de toegang tot zijn werkplek geweigerd. Bij Dienst X werd hem medegedeeld dat hij een nieuwe beslissing van de ministerraad diende af te wachten alvorens hij weer te werk kon worden gesteld. Klager heeft zich volgens zijn verklaring vervolgens vanaf september 2011 geregeld bij het Bestuurskantoor gemeld, echter zonder dat hij aldaar te woord is gestaan. Wel heeft hij tot 1 juni 2012 één maal per week de opleiding VO I en VO II bij de Dienst X verzorgd.
2.2.3
Verweerder heeft deze stellingen van klager niet, althans onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd, weersproken. Mede in aanmerking genomen dat is gebleken dat klager eind 2011 (zonder succes) heeft gesolliciteerd voor de functie van …. bij de Dienst X, kan, bezien in het licht van voormelde brief van de minister van Volksgezondheid en Sport van 10 juni 2011, niet worden staande gehouden dat hij in de relevante periode onvoldoende stappen heeft ondernomen om zijn werkzaamheden te hervatten, zoals hem in het bestreden landsbesluit wordt verweten. Van plichtsverzuim kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken. Dit betekent dat de bestreden beschikking een wettelijke grondslag ontbeert en daarom niet in stand kan blijven. Het bezwaar is gegrond.
2.3
Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op in totaal Afl. 1.000,= voor salaris van de gemachtigde.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar gegrond;
 vernietigt het landsbesluit van 11 november 2014, no. 3;
 veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,= aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).