ECLI:NL:OGAACMB:2016:17

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 2154 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beslissing op een verzoek om waarnemingstoelage

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij het Korrektie Instituut Aruba, op 27 mei 2014 een verzoek ingediend bij de minister van Justitie en Onderwijs om een waarnemingstoelage met terugwerkende kracht tot 1 maart 2013. Aangezien er geen beslissing op dit verzoek is genomen, heeft klaagster op 23 september 2015 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing. De behandeling van het bezwaar vond plaats op 11 januari 2016, waarbij klaagster in persoon aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. J.O. Senchi.

Het gerecht heeft overwogen dat volgens artikel 41 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (de La) een bezwaarschrift binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken, moet worden ingediend. Het tweede lid van dit artikel stelt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd geen beslissing heeft genomen. In dit geval is de termijn van dertig dagen gaan lopen vanaf de dag waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, aangezien het bezwaar niet binnen 30 dagen na 27 mei 2015 is ingediend. Tijdens de zitting zijn er geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom heeft het gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Desondanks heeft het gerecht opgemerkt dat de minister uit zorgvuldigheidsoverwegingen nog steeds gehouden is om op het verzoek van klaagster te beslissen.

Uitspraak

Uitspraak 22 februari 2016
GAZA nr. 2154 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ klaagster ],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederende in persoon,
gericht tegen:
de minister van Justitie en Onderwijs,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. J.O. Senchi (DWJZ)

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1
Bij brief van 27 mei 2014 heeft klaagster, ambtenaar bij het Korrektie Instituut Aruba (KIA), de minister van Justitie en Onderwijs verzocht om een waarnemingstoelage met terugwerkende kracht tot 1 maart 2013.
1.2
Op 23 september 2015 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek.
1.3
De behandeling van het bezwaar van klaagster heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE OVERWEGINGEN

2.1
Klaagster heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat, nu zij nog geen beslissing op haar verzoek van 27 mei 2014 heeft ontvangen, het nemen van een beschikking op dat verzoek geacht moet worden te zijn geweigerd. Klaagster acht deze fictieve weigering in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en goed werkgeverschap.
2.2
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling is hiermee beoogd de ambtenaar niet alleen te beschermen tegen daden, maar ook tegen verzuim, nalatigheid, achterwege blijven van handelingen of beschikkingen, opzettelijk of uit zorgeloosheid.
2.3
Artikel 41, eerste lid, van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
Volgens vaste jurisprudentie van dit gerecht wordt in het algemeen als redelijke termijn, waarin een orgaan geacht wordt een weigering om te beschikken op een bevorderingsverzoek te hebben uitgesproken, aangenomen een termijn van één jaar nadat het (schriftelijk) verzoek is ingediend. Omstandigheden om in dit geval van een andere termijn uit te gaan zijn gesteld noch gebleken.
2.4
Het gerecht overweegt dat klaagster niet tijdig in bezwaar is gekomen tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek van 27 mei 2014, nu het bezwaar niet binnen 30 dagen na 27 mei 2015 is ingediend. Het gerecht stelt vast dat tijdens de behandeling ter zitting geen omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit blijkt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het bezwaar zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5
Het vorenstaande laat onverlet dat verweerder uit oogpunt van zorgvuldigheid en zijn voorbeeldfunctie in de maatschappij nog immer gehouden is alsnog op het verzoek van klaagster te beslissen.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 22 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).