ECLI:NL:OGAACMB:2016:14

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1568 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar bij de Dienst Openbare Werken (DOW), tegen de disciplinaire straf van ontslag die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De Gouverneur had op 19 juni 2015 besloten om klager met toepassing van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) te ontslaan wegens ernstig plichtsverzuim. Klager had op 4 september 2014 geprobeerd om klinkers, die toebehoren aan het Land, wederrechtelijk weg te nemen van het zandbedrijf van DOW. Klager betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij slechts aanwezig was om een collega te vergezellen en dat hij de klinkers op verzoek van een aannemer had geladen, die beweerde toestemming te hebben van DOW.

De zaak werd behandeld op 9 november 2015, waarbij klager in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de Gouverneur zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het gerecht oordeelde dat de verklaringen van de betrokkenen voldoende grond vormden voor de conclusie dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Het gerecht oordeelde dat klager zich bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen en dat de Gouverneur de disciplinaire straf van ontslag terecht had opgelegd. Klager's argumenten over procedurefouten en het ontbreken van strafrechtelijke aangifte werden verworpen. Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar van klager ongegrond en bevestigde de opgelegde straf.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2016 door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en is van belang voor de toepassing van disciplinaire maatregelen binnen het ambtenarenrecht.

Uitspraak

Uitspraak van 15 februari 2016
GAZA nr. 1568 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ Klager ],
wonende in Aruba,
KLAGER
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 19 juni 2015, no. 105, (hierna: de bestreden beschikking) is besloten om verweerder klager:
aan klager met toepassing van artikel 83, eerste lid, onderdeel i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, zulks met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit;
althans:
voor zover de genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan klager, met toepassing van artikel 98, eerste lid, onderdeel f, van de Lma, eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van de dag na dagtekening in van dit landsbesluit.
Tegen deze beschikking heeft klager op 20 juli 2015 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 16 september 2015 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 november 2015, alwaar klager is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager is aangesteld als ambtenaar bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
2.2
Verweerder heeft aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd, dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim doordat hij op 4 september 2014 heeft getracht wederrechtelijk klinkers, toebehorende aan het Land, weg te nemen vanaf het zogeheten zandbedrijf van DOW te Tarabana.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem verleende ontslag en betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een (poging) tot diefstal. Naar zijn zeggen was hij ter plaatse slechts aanwezig om een collega te vergezellen en heeft hij slechts op verzoek van een aldaar tevens aanwezige aannemer, die regelmatig werkzaamheden verricht voor DOW, klinkers in diens pick-up geladen. Deze aannemer had hem desgevraagd te kennen gegeven dat hij de benodigde toestemming had van DOW om de klinkers mee te nemen.
2.3
Verweerder heeft zijn conclusie dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim gegrond op de bevindingen van een onderzoek, uitgevoerd door DOW. Uit dit onderzoek is – zakelijk weergegeven – naar voren gekomen dat de met het beheer van het zandbedrijf belaste persoon op 4 september 2014 heeft waargenomen dat klager samen met de in diens verklaring bedoelde aannemer doende was om klinkers in de pick-up van laatstgenoemde te laden. De aannemer verklaarde desgevraagd aan de beheerder niet over de daarvoor vereiste toestemming te beschikken. Tevens verklaarde hij dat de klinkers niet voor werkgerelateerde doeleinden bedoeld waren. Enige dagen later heeft de aannemer nog verklaard dat hij de stenen op verzoek van klager, die bevriend met hem is, in zijn pick-up had geladen en dat ze voor klager waren bestemd om een fornuis in zijn huis te maken.
Ook de door klager genoemde collega met wie hij naar het zandbedrijf was gereden is gehoord. Deze heeft verklaard dat hij samen met klager naar het zandbedrijf was gegaan in verband met werkzaamheden van DOW aan een container. Daar zag hij dat klager de ter plaatse aanwezige aannemer benaderde en samen met deze klinkers in diens pick-up ging laden. Toen de beheerder van het zandbedrijf hen aansprak en vroeg of zij de daarvoor benodigde toestemming hadden, kreeg hij het vermoeden dat zij de klinkers aan het stelen waren. Toen klager weer bij hem in de pick-up plaatsnam, zei hij dat zij klinkers aan het wegnemen waren voor het huis van de aannemer.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht vormen deze verklaringen voldoende grond voor de conclusie dat klager heeft gepoogd zich wederrechtelijk klinkers toe te eigenen, die toebehoren aan het Land (DOW). Hoewel de verklaringen van klagers collega en de aannemer niet overeen komen wat de bestemming van de klinkers betreft, komt daaruit duidelijk naar voren dat klager zich van de wederrechtelijkheid van zijn handelen bewust was. Het gerecht ziet geen reden waarom verweerder aan die verklaringen in zoverre niet meer geloof mocht hechten dan aan die van klager. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aannemer met zijn verklaring over het voorval op 4 september 2014 niet alleen klager, maar ook zichzelf heeft belast. Verder heeft klager geen overtuigende reden gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse nu zijn werkzaamheden zich, naar hij niet heeft betwist, uitsluitend in het kantoor van DOW plaatsvinden.
2.5
Verweerder heeft dit handelen van klager als ernstig plichtsverzuim mogen aanmerken en daaraan als sanctie de disciplinaire straf van ontslag mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en de gepleegde overtreding is geen sprake.
2.6
Klagers betoog dat verweerder procedurefouten heeft gemaakt bij de voorbereiding van het landsbesluit van 21 november 2014 tot schorsing van klager, hangende het onderzoek naar de gebeurtenissen van 4 september 2014, kan evenmin leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Wat van het betoog van klager ook zij, klager heeft tegen dat landsbesluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat thans van de juistheid van dat landsbesluit moet worden uitgegaan. Verder is het gerecht niet gebleken dat de gestelde tekortkomingen bij de voorbereiding van dat landsbesluit ertoe hebben geleid dat verweerder bij het nemen van de bestreden beschikking van een onjuiste vaststelling van de feiten is uitgegaan.
2.7
Anders dan klager kennelijk meent, leidt ook de omstandigheid dat geen strafrechtelijke aangifte tegen hem is gedaan wegens (poging) tot diefstal, niet tot het oordeel dat de bestreden beschikking geen stand kan houden. Het staat verweerder vrij om onafhankelijk van het openbaar ministerie onderzoek te doen naar vermeend plichtsverzuim van ambtenaren, ook als dat plichtsverzuim mogelijk strafbaar handelen oplevert.
2.8
Nu geen van de door klager aanvoerde gronden van zijn bezwaar slaagt, is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).