ECLI:NL:OGAACMB:2016:10

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1468 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ingangsdatum bevordering ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 1 februari 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager tegen de ingangsdatum van zijn bevordering. Klager, die in persoon procedeerde, was het niet eens met de in de bestreden beschikking vastgelegde ingangsdatum van zijn bevordering naar de rang van commies 1ste klasse, welke was vastgesteld op 1 januari 2014. Klager stelde dat zijn bevordering eerder, namelijk op 1 januari 2012, had moeten ingaan, omdat hij op die datum voldeed aan de anciënniteitsvereiste voor bevordering.

Het gerecht oordeelde dat klager de juistheid van de ingangsdatum van zijn bevordering niet meer in rechte kon aanvechten, omdat hierover al onherroepelijk was beslist in een eerder landsbesluit. Dit landsbesluit, dat klager op 24 augustus 2012 betrof, had zijn overplaatsing en ontheffing uit zijn functie geregeld, en stelde vast dat hij op de eerder genoemde datum niet in aanmerking kwam voor bevordering. Klager had dit landsbesluit niet in rechte aangevochten, waardoor het rechtens onaantastbaar was geworden.

Het gerecht concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander licht op de zaak konden werpen. Klager's argument dat hij in aanmerking kwam voor een eerdere bevordering was gebaseerd op het feit dat hij op 1 januari 2012 aan de vereisten voldeed, maar het gerecht oordeelde dat hij dit argument eerder had kunnen aanvoeren in een procedure tegen het eerdere landsbesluit. Daarom werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 1 februari 2016
GAZA nr. 1468 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ klager ],
wonende in Aruba,
KLAGER
procederend in persoon,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 21 april 2015, no. 38, is klager met ingang van 1 januari 2014 bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 56.760,= ’s jaars (schaal 9, dienstjaar 3).
Tegen deze beschikking heeft klager op 6 juli 2014 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is op 26 oktober 2015 behandeld ter zitting, alwaar zijn verschenen klager in persoon en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht stelt vast dat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde termijn van dertig dagen nadat de bestreden beschikking is genomen. Klager heeft in dit verband verklaard de bestreden beschikking pas op 12 juni 2015 te hebben ontvangen. Nu verweerder heeft erkend dat de beschikking eerst op 9 juni 2015 aan klager is toegezonden, gaat ook het gerecht uit van de door klager genoemde datum van ontvangst. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat klager het bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen, zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La. Klager kan derhalve in zijn bezwaar worden ontvangen.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de in de bestreden beschikking vastgelegde ingangsdatum van zijn bevordering. Naar zijn mening dient zijn bevordering in te gaan op 1 januari 2012, zijnde de datum met ingang waarvan hij aan het voor de voor bevordering gestelde anciënniteitsvereiste voldeed.
2.3
Het gerecht deelt verweerders opvatting dat klager de juistheid van de ingangsdatum van zijn klagers bevordering thans niet meer in rechte aan de orde kan stellen, nu daaromtrent reeds onherroepelijk is beslist in het landsbesluit van 24 augustus 2012, no. 8. Dit landsbesluit strekt tot overplaatsing van klager met ingang van 1 januari 2012 van het Gerecht in Eerste Aanleg naar de Directie Economische Zaken, Handel en Industrie, alsmede tot ontheffing van klager uit de functie van gerechtsmedewerker, plaatsing in de functie van adviesmedewerker en benoeming in de rang van commies (schaal 8), met behoud van zijn bezoldiging. In dit landsbesluit ligt verweerders opvatting besloten dat klager op genoemde datum nog niet voor bevordering naar de rang van commies 1ste klasse in aanmerking kwam. Nu klager dit landsbesluit niet in rechte heeft aangevochten is het rechtens onaantastbaar geworden. Dit brengt mee dat het gerecht van de juistheid van dit landsbesluit dient uit te gaan, zodat bij de toetsing van de thans bestreden beschikking als vaststaand moet worden aangenomen dat klager niet reeds met ingang van 1 januari 2012 voor bevordering in aanmerking kwam. Dit is slechts anders, indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een ander licht op de juistheid van het oorspronkelijke landsbesluit werpen en die klager niet eerder had kunnen aanvoeren. Van dergelijke feiten is het gerecht evenwel niet gebleken. Klagers stelling dat hij in aanmerking komt voor een eerdere bevordering dan met ingang van 1 januari 2014 is immers louter gebaseerd op de omstandigheid dat hij met ingang van 1 januari 2012 aan het daarvoor gestelde vereiste voldeed dat hij ten minste twee jaar in de rang van commies werkzaam is geweest. Niet valt in te zien dat klager zulks niet had kunnen aanvoeren in een tegen het landsbesluit van 24 augustus 2012 te entameren procedure.
2.4
Nu de door klager aangevoerde gronden van zijn bezwaar niet tot het daarmee beoogde resultaat kunnen leiden, is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).