ECLI:NL:OGAACMB:2016:1

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
GAZA nrs. 798 van 2013 en 994 van 2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen landsbesluit inzake plaatsing ambtenaar na reorganisatie

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die zich niet kon verenigen met zijn plaatsing na een reorganisatie binnen de Directie X. Klager was eerder werkzaam in een leidinggevende functie, maar werd na de reorganisatie in een lagere functie geplaatst. Hij maakte bezwaar tegen het landsbesluit dat deze plaatsing regelde, maar het gerecht oordeelde dat de bezwaren niet ontvankelijk waren. Het gerecht stelde vast dat klager het bezwaarschrift tijdig had ingediend, maar dat het bezwaar tegen het latere landsbesluit niet-ontvankelijk was omdat dit besluit slechts een herstel van een eerder besluit betrof. Het gerecht benadrukte dat de overheid bij reorganisaties de nodige vrijheid heeft, maar dat ambtenaren recht hebben op een behandeling volgens vast beleid. In dit geval oordeelde het gerecht dat de omstandigheden die tot de afwijking van het beleid leidden, voldoende bijzonder waren. Klager had financieel voordeel van de nieuwe functie, wat ook meegewogen werd in de beslissing. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard, en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 11 januari 2016
GAZA nrs. 798 van 2013 en 994 van 2014
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
A,
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras-Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 januari 2013, no. 71, is klager met ingang van 12 september 2011 definitief geplaatst in de functie van .... bij de Directie X, met behoud van zijn rechtspositie.
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 4 april 2013 bezwaar gemaakt bij het gerecht (GAZA nr. 798 van 2013).
Bij landsbesluit van 13 februari 2014, no. 11, is het landsbesluit van 29 januari 2013, no. 71, in dier voege gewijzigd dat de vierde alinea in de considerans is vervallen.
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 29 april 2014 bezwaar gemaakt bij het gerecht (GAZA nr. 994 van 2014).
De zaken zijn behandeld ter zitting van 12 oktober 2015, alwaar klager is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde; verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
2.
OVERWEGINGEN
De ontvankelijkheid van de bezwaren
2.1
Het gerecht stelt vast op dat het bezwaarschrift, gericht tegen het landsbesluit van 29 januari 2013, niet binnen in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde termijn van dertig dagen nadat de bestreden beschikking is genomen, is ingediend. Klager heeft in dit verband verklaard de bestreden beschikking pas op 5 maart 2013 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet gemotiveerd is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken nu deze omtrent de bekendmaking van het landsbesluit aan klager geen duidelijkheid verschaffen. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat klager het bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen, zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La. Klager kan derhalve in zijn bezwaar, gericht tegen het landsbesluit van 29 januari 2013, worden ontvangen.
2.2
Ten aanzien van het bezwaarschrift, gericht tegen het landsbesluit van 13 februari 2014, heeft verweerder betoogd dat (eveneens) niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen wegens overschrijding van de indieningstermijn.
2.2.1
Of het bezwaarschrift is ingediend binnen de termijn, gesteld in artikel 41, eerste dan wel derde lid, van de La kan naar het oordeel van het gerecht evenwel in het midden blijven. Vastgesteld moet immers worden dat het landsbesluit van 13 februari 2014 slechts strekt tot herstel van een in de ogen van verweerder aan de motivering van het landsbesluit van 29 januari 2013 klevend gebrek. Het landsbesluit mist derhalve zelfstandige betekenis. Het gerecht ziet daarin aanleiding om als voorwerp van het geding, ingeleid met het op 4 april 2013 ingediende bezwaarschrift, aan te merken het landsbesluit van 29 januari 2014, zoals dat is gewijzigd bij landsbesluit van 13 februari 2014 (hierna ook gezamenlijk aan te duiden als: de bestreden beschikking). Het gerecht heeft daarbij aansluiting gezocht bij de in Nederland ontwikkelde jurisprudentie onder de vigeur van de destijds geldende Ambtenarenwet 1929, die, evenals de La en anders dan de Algemene wet bestuursrecht, geen bijzondere procesrechtelijke voorziening bevatte met betrekking tot het wijzigen van een beschikking hangende bezwaar (en hoger beroep) [1] .
2.2.2
Uit het vorenstaande volgt dat klager geen belang heeft bij een afzonderlijke beoordeling van de gegrondheid van zijn bezwaar, gericht tegen het landsbesluit van 13 februari 2014. Dit bezwaar zal om die reden dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het inhoudelijke oordeel
2.3
De bestreden beschikking is een uitvloeisel van de reorganisatie van de Directie X (Directie X) die met ingang van 12 september 2011 formeel zijn beslag heeft gekregen. Deze reorganisatie had tot gevolg dat de reeds bij de Directie X werkzame ambtenaren geplaatst dienden te worden in de bij de nieuwe organisatiestructuur behorende functies. De bestreden beschikking strekt tot (definitieve) plaatsing van klager in de functie van .....
2.4
Klager bestrijdt de juistheid van de bestreden beschikking. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij voorafgaand aan de reorganisatie van de Directie X (sinds 1997) de leidinggevende functie van ....vervulde. Deze functie komt overeen met de functie van ....in de nieuwe organisatiestructuur van de Directie X. In aanmerking genomen dat verweerder bij de plaatsing van ambtenaren in de nieuwe organisatiestructuur het principe ‘mens volgt taak’ heeft gehanteerd, is hij ten onrechte niet in de functie van .... geplaatst, maar slechts in de daaraan ondergeschikte functie van ..... Deugdelijke gronden om in zijn geval van dit principe af te wijken heeft verweerder niet gegeven, aldus klager.
2.5
Verweerder erkent dat bij de plaatsing van het bij de Directie X werkzame personeel in de nieuwe structuur het principe ‘mens volgt taak’ is gehanteerd. Uit het landsbesluit van 13 februari 2014, strekkende tot schrapping in het landsbesluit van 29 januari 2013 van de overweging dat dit principe ook ten aanzien van klager is toegepast, alsmede uit de contramemorie en het verhandelde ter zitting, blijkt evenwel dat verweerder aanleiding heeft gezien om in het geval van klager af te wijken van dit principe en hem niet langer met een leidinggevende functie te belasten. Verweerder heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat het functioneren van klager in de functie van …. te wensen overliet en er twijfel is ontstaan over de motivatie van klager om zich ten volle te blijven inzetten voor de Directie X. Voorts beschikt hij volgens verweerder evenmin over alle benodigde kwalificaties om de functie van .... te vervullen. Er is daarom gekozen om een ander in die functie te plaatsen. Verweerder heeft daarbij mede betrokken dat klager er door de bestreden beschikking hoe dan ook financieel op vooruit gaat, nu de functie van .... was gewaardeerd op maximaal schaal 8 en die van .... is gewaardeerd op maximaal schaal 9.
2.6
Het gerecht stelt voorop dat verweerder bij de besluitvorming omtrent de reorganisatie van een overheidsdienst en de daarmee samenhangende plaatsing van het personeel van die dienst in nieuwe functies de nodige vrijheid toekomt. Dit betekent dat de rechter die besluitvorming slechts met terughoudendheid kan toetsen. Een en ander neemt echter niet weg dat, indien bij die besluitvorming een vast beleid wordt gehanteerd, de betrokken ambtenaar er in beginsel aanspraak op kan maken dat ook ten aanzien van hem overeenkomstig dat beleid wordt gehandeld. Aan een afwijking van het beleid zullen voldoende draagkrachtige redenen ten grondslag moeten liggen, erop neerkomende dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke afwijking rechtvaardigen.
2.6.1
Uit de door verweerder overgelegde stukken komt naar voren dat er binnen de Directie X onvrede bestond omtrent het functioneren van klager in zijn functie van ….. Deze onvrede was in elk geval voor een deel terug te voeren op de omstandigheid dat klager in augustus 2009 een rechtenstudie is gaan volgen aan de Universiteit van Aruba ten gevolge waarvan hij structureel gedurende een groot gedeelte van zijn werktijd zijn functie niet kon uitoefenen en zijn taken door anderen dienden te worden waargenomen. Nu aannemelijk is dat de door klager gevolgde studie niet in het belang van zijn werkzaamheden bij de Directie X was en hoofdzakelijk zijn eigen persoonlijke ontwikkeling diende, is deze onvrede niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft daaraan voorts het vermoeden kunnen ontlenen dat klager kennelijk een andere – juridische – carrière ambieerde buiten de Directie X, hetgeen de twijfel rechtvaardigt omtrent zijn motivatie om binnen de nieuwe organisatiestructuur werkzaam te zijn. Klager heeft verder verweerders stelling dat hij, doordat hij niet alle vereiste cursussen heeft gevolgd, niet over de benodigde kennis beschikte voor het vervullen van de functie van chef vluchtinlichtingen, niet gemotiveerd weersproken. Zijn betoog dat hem van het niet volgen van deze cursussen geen verwijt kan worden gemaakt – wat daarvan ook zij – doet aan het door verweerder gestelde gebrek aan kennis niet af.
2.6.2
Naar het oordeel van het gerecht mocht verweerder de hierboven omschreven omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, als zodanig bijzonder aanmerken, dat aanleiding bestond om ten aanzien van klager af te wijken van het principe ‘mens volgt taak’ en een ander te plaatsen in de functie van ….. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat klager er, ondanks dat hij niet in de door hem gewenste functie is geplaatst er ten opzichte van de situatie vóór de reorganisatie in financieel opzicht op vooruit is gegaan. Van een onevenwichtige belangenafweging is daarom geen sprake.
2.7
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat geen van de aangedragen gronden van het bezwaar slaagt, zodat het bezwaar, voor zover ontvankelijk, ongegrond is.
2.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat, gezien dit resultaat, geen grond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar van klager, gericht tegen het landsbesluit van 13 februari 2014, no. 11, niet-ontvankelijk;
 verklaart het bezwaar van klager, gericht tegen het landsbesluit van 29 januari 2013, no. 71, zoals gewijzigd bij landsbesluit van 13 februari 2014,no. 11, ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Vergelijk Centrale Raad van Beroep, 13 februari 1986, TAR 1986/103, en 14 juni 1990, TAR 1990/164.