ECLI:NL:OGAACMB:2015:44

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 472 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van verzoek om waarnemingstoelage en vernietiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster A, die een verzoek had ingediend om toekenning van een waarnemingstoelage vanaf 1 december 2009. De minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid had dit verzoek afgewezen bij beschikking van 5 februari 2015. Klaagster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, waarop de zaak op 31 augustus 2015 ter zitting werd behandeld. Klaagster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het gerecht overwoog dat de afwijzing van de waarnemingstoelage door de minister niet gerechtvaardigd was. De minister had als reden voor de afwijzing aangevoerd dat het toekennen van een waarnemingstoelage in strijd zou zijn met een beslissing van de ministerraad. Het gerecht oordeelde echter dat er geen redelijke grond was voor het maken van een onderscheid bij de toekenning van de waarnemingstoelage, ongeacht de reden waarom het ambt tijdelijk niet werd vervuld. De waarnemingstoelage is bedoeld om de ambtenaar te compenseren voor zwaardere werkzaamheden.

Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde de bestreden beschikking. De minister werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen van het gerecht. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van de procedure, die werden begroot op Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 30 november 2015.

Uitspraak

Uitspraak van 30 november 2015
GAZA nr. 472 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
A,
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen,
gericht tegen:
de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 5 februari 2015 heeft verweerder afwijzend beslist op klaagsters verzoek om toekenning van een waarnemingstoelage vanaf 1 december 2009.
Tegen deze beschikking heeft klaagster op 6 maart 2015 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is op 31 augustus 2015 behandeld ter zitting, waar klaagster is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde; verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) wordt, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert, de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.
Ingevolge het tweede lid, heeft de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging, ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:
a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;
b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;
c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.
2.2
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij de Directie … (...). Sinds 1 september 2010 bekleedt zij de rang van referendaris (schaal 12). Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster vanaf 1 december 2009 binnen de ... de functie waarneemt van chef van de ..., zulks vanwege het feit dat de chef van deze afdeling met ingang van 1 november 2009 ter beschikking is gesteld van het bureau van de minister van Onderwijs en Gezin.
2.3
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder als grond voor afwijzing van de gevraagde waarnemingstoelage aangevoerd dat toekenning van een dergelijke toelage in strijd zou komen met de beslissing van de ministerraad, inhoudende dat geen waarnemingstoelagen worden toegekend aan personeel dat bij overheidsdiensten personeel vervangt dat tijdelijk ter beschikking is gesteld aan de bureaus van de ministers.
2.3.1
Klaagster bestrijdt de deugdelijkheid van deze afwijzingsgrond met succes. Voor het maken van een onderscheid bij de toekenning van een waarnemingstoelage naar de reden waarom het waar te nemen ambt tijdelijk niet wordt vervuld, ontbreekt naar het oordeel van het gerecht een redelijke grond. De waarnemingstoelage strekt er immers toe om degene die een ambt waarneemt, financieel te compenseren voor het verrichten van werkzaamheden die naar aard en inhoud zwaarder zijn dan zijn reguliere werkzaamheden. Voor de zwaarte van de werkzaamheden van een met de waarneming van een ambt belaste ambtenaar maakt het echter geen verschil, op welke grond de degene die het ambt normaliter vervult, daartoe tijdelijk niet in staat is. Die grond kan derhalve redelijkerwijze niet als criterium dienen bij de besluitvorming tot het al dan niet toekennen van een waarnemingstoelage.
2.3.2
Het bezwaar is derhalve gegrond, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.4
Verweerder heeft in zijn contramemorie en ter zitting nog betoogd dat klaagster ook op andere gronden niet voor toekenning van een waarnemingstoelage in aanmerking komt. In verband daarmee heeft verweerder bepleit om de nietigheid van de bestreden beschikking voor gedekt te verklaren.
2.4.1
In de eerste plaats heeft verweerder zich in de contramemorie op het standpunt gesteld dat klaagster niet voldoet aan het in artikel 26, eerste lid, van de Lma neergelegde vereiste dat zij door het bevoegde gezag – dat wil zeggen bij landsbesluit – met de waarneming van het ambt van chef van de … is belast.
Het gerecht volgt verweerder daarin niet. Anders dan verweerder meent kan aan het enkel ontbreken van een benoeming tot waarnemer bij landsbesluit niet de conclusie worden verbonden dat klaagster geen aanspraak kan maken op een waarnemingstoelage. Gelet op de door verweerder overgelegde circulaire van 20 december 1991, no. DPO/Geh, waarin kennelijk het ter zake gevoerde beleid is neergelegd, kan immers ook bij het ontbreken van een landsbesluit tot toekenning van een waarnemingstoelage worden overgegaan, indien de betrokken minister daaraan zijn goedkeuring heeft verleend. Bovendien had verweerder het verzoek van klaagster om toekenning van een waarnemingstoelage zo nodig dienen aan te merken als mede behelzende een verzoek tot het doen van een voordracht aan de Gouverneur tot het vaststellen van een voor de waarneming noodzakelijk landsbesluit en er eventueel blijk van dienen te geven, waarom hij niet tot het doen van een dergelijke voordracht bereid is.
2.4.2
In het licht van de uitdrukkelijke bevestiging in de bestreden beschikking dat klaagster sinds 1 december 2009 de functie van chef van de … waarneemt, behoeft verweerders eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat deze functie geen “goedgekeurde cheffunctie” is in de zin van evengenoemde circulaire, zodat toekenning van een waarnemingstoelage ook deswege niet mogelijk is, nadere onderbouwing. Nu deze onderbouwing vooralsnog achterwege is gebleven, staat ook daarom niet zonder meer vast dat klaagster op grond van die circulaire niet voor een waarnemingstoelage in aanmerking komt.
2.4.3
Onder deze omstandigheden ziet het gerecht geen aanleiding de nietigheid van de bestreden beschikking voor gedekt te verklaren. Verweerder zal daarom worden opgedragen om binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5
Verweerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die begroot worden op een bedrag van Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar gegrond,
 vernietigt de beschikking van verweerder 5 februari 2015;
 gelast verweerder om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
 veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, die begroot worden op een bedrag van Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).