ECLI:NL:OGAACMB:2015:41

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 2374 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in ambtenarenzaak met betrekking tot toegangsontzeggingen

In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende in Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. Dit verzoek was gericht tegen de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, die hen op 7 september 2015 de toegang tot de Dienst Openbare Werken (DOW) had ontzegd voor de duur van zes weken. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze beslissing en vroegen om schorsing van de toegangsontzeggingen. Op 7 oktober 2015 verlengde de minister de ontzeggingen opnieuw met zes weken.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 26 oktober 2015, verschenen verzoekers in persoon, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het gerecht overwoog dat, op basis van artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, een ambtenaar een voorlopige voorziening kan vragen om onevenredig nadeel te voorkomen. Het gerecht stelde vast dat de verzoeken om voorlopige voorziening ook betrekking hadden op de verlengingen van de toegangsontzeggingen.

Het gerecht concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de minister waren aangedragen, voldoende grondslag vormden voor de genomen maatregelen. Verzoekers hadden niet ontkend dat zij heimelijk geluidsopnamen hadden gemaakt van een gesprek met de directeur van DOW, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. Gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van de orde binnen de dienst, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 9 november 2015.

Uitspraak

Uitspraak van 9 november 2015
GAZA nr. 2374 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
1. [ xxxx ]en

2. [ xxxx]

beiden wonende in Aruba
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
gericht tegen:
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.P. Sjiem Fat en G.M. Sjiem Fat.

1.PROCESVERLOOP

Bij ten aanzien van verzoekers afzonderlijk genomen beschikkingen van 7 september 2015 is aan hen de toegang tot de Dienst Openbare Werken (DOW) ontzegd voor de duur van zes weken.
Op 5 oktober 2015 hebben verzoekers tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 13 oktober 2015 hebben zij zich tevens tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad ertoe strekkende dat de beschikkingen van 7 september 2015 worden geschorst.
Bij beschikkingen van 7 oktober 2015 heeft verweerder de hiervoor genoemde toegangsontzeggingen met zes weken verlengd.
De verzoeken zijn 26 oktober 2015 in raadkamer behandeld, waar verzoekers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde; verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door de directeur van DOW, M.L. Croes, het hoofd van de Juridische Afdeling van DOW, mr. P. Langerak en de personeelsfunctionaris van DOW, M. Thönissen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Uit een oogpunt van proceseconomie en met instemming van partijen beschouwt het gerecht het verzoek om een voorlopige voorziening als mede gericht tegen de beschikkingen van 7 oktober 2015, strekkende tot verlenging van de reeds bij de beschikkingen van 7 september 2015 opgelegde toegangsontzeggingen.
2.4
Het gerecht zal allereerst ingaan op het betoog van verzoekers dat de beschikking van 7 oktober 2015 ten aanzien van verzoeker sub 2 onbevoegdelijk is gegeven. Verzoekers hebben er daartoe op gewezen dat deze beschikking is ondertekend door de minister van Algemene Zaken, zonder dat daaruit blijkt dat zulks is geschied in zijn hoedanigheid van minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie
ad interim.Anders dan op de ten aanzien van verzoeker sub 1 gegeven beschikking, ontbreken daarop immers de letters “a.i.”, aldus verzoekers.
Dit betoog faalt. Uit de ondertekening van de onderhavige beschikking blijkt dat de minister van Algemene Zaken zich heeft gepresenteerd als minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. Kennelijk is daarbij abusievelijk verzuimd tot uitdrukking te brengen dat hij zulks heeft gedaan in zijn hoedanigheid van tijdelijk vervanger van verweerder, zoals hij dat wel heeft gedaan in de beschikking van dezelfde datum, gegeven aan verzoeker sub 1. Aan deze kennelijke administratieve misslag verbindt het gerecht geen gevolgen.
2.5
Aan de (verlengde) toegangsontzeggingen van verzoekers heeft verweerder – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat zij zich binnen de dienst en via de sociale media respectloos en nodeloos grievend hebben uitgelaten over de directie van DOW. In verband daarmee zijn zij op 4 september 2015 uitgenodigd voor een gesprek met de directeur van DOW, tijdens welk gesprek zij zich volgens verweerder respectloos hebben gedragen en de directeur DOW hebben bedreigd. Gebleken is voorts dat zij van dit gesprek heimelijk geluidsopnamen hebben gemaakt. Met het oog op het ter zake ingestelde disciplinaire onderzoek en het behoud van de orde binnen de dienst, is verweerder tot de bestreden maatregel ten aanzien van verzoekers gekomen.
2.6
Het gerecht stelt voorop dat een toegangsontzegging een tijdelijke ordemaatregel is die er primair toe strekt om te voorkomen dat een ten aanzien van de ambtenaar ingesteld disciplinair onderzoek niet wordt bemoeilijkt en om de orde en rust binnen de dienst te bewaren. Het beweerde plichtsverzuim hoeft nog niet vast te staan. Voor zover verzoekers – die ontkennen zich aan plichtsverzuim te hebben schuldig gemaakt – anders wensen te betogen, volgt het gerecht hen daarin niet.
2.7
Naar het oordeel van het gerecht vormen de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden een voldoende grondslag voor de ten aanzien van verzoekers getroffen maatregel. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoekers niet hebben ontkend dat zij heimelijk geluidsopnamen hebben gemaakt van het gesprek met de directeur van DOW op 4 september 2015. Het maken van geluidsopnamen, zonder dat daarvoor toestemming is verkregen, vormt een belangrijke aanwijzing dat er tussen de leiding van DOW en verzoekers sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk. Mede in het licht hiervan kunnen de overige aan verzoekers gemaakte verwijten vooralsnog niet zonder meer als ongefundeerd ter zijde worden geschoven. Gelet op de aard en ernst van die verwijten ziet het gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de bestreden beschikkingen heeft kunnen komen.
2.8
Voor het treffen van een voorziening bij voorraad bestaat onder deze omstandigheden geen grond. Het verzoek wordt afgewezen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken in raadkamer op 9 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.