ECLI:NL:OGAACMB:2015:18

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 138 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een ordemaatregel van schorsing in ambtenarenzaak

In deze ambtenarenzaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen de ordemaatregel van schorsing die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. Klager was op 15 december 2014 uit zijn ambt geschorst naar aanleiding van een strafbaar feit, namelijk het voorhanden hebben van marihuana. Klager had bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, omdat de strafzaak al was afgedaan voordat de schorsing werd opgelegd. Het gerecht oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de schorsing nog noodzakelijk was, aangezien alle relevante informatie al beschikbaar was op het moment van de schorsing. De enkele opmerking dat er een disciplinair onderzoek was gestart, was niet voldoende om de schorsing te rechtvaardigen. Het gerecht concludeerde dat het bezwaar gegrond was en vernietigde de bestreden beschikking van de Gouverneur. Tevens werd de Gouverneur veroordeeld in de proceskosten van klager, die werden begroot op Afl. 1.000,= aan gemachtigdensalaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van ordemaatregelen in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 17 augustus 2015
GAZA nr. 138 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 15 december 2014 is klager uit zijn ambt geschorst.
Klager heeft tegen deze beschikking op 21 januari 2015 bezwaar gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 juni 2015, alwaar klager is verschenen in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift 7 dagen na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Klager heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 16 januari 2015 te hebben ontvangen. Ten bewijze hiervan heeft klager een ontvangstbevestiging, gedateerd 16 januari 2015, overgelegd. Daarmee heeft klager genoegzaam aangetoond niet eerder van de bestreden beschikking kennis te hebben kunnen nemen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.3
Het gerecht stelt voorop dat de schorsing het karakter heeft van een ordemaatregel die kan worden opgelegd als het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de ambtenaar niet langer verzekerd zou zijn. De beslissing tot schorsing dient door het gerecht te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van die beslissing (ex-tunc).
2.4
Het gerecht gaat uit van de navolgende, tussen partijen niet in geding zijnde, feiten. Op 30 mei 2014 is klager aangehouden op verdenking van overtreding van de Landsverordening verdovende middelen, te weten het voorhanden hebben van 1,3 gram marihuana. Volgens een door verweerder overgelegd proces-verbaal van de politie van 30 mei 2014, heeft klager ten overstaan van de politie heeft bekend de hem verweten feiten te hebben gepleegd. Op 10 juni 2014 is het door klager gepleegde strafbare feit door het Korps Politie Aruba aan verweerder gemeld. Op 11 juni 2014 is aan klager de ordemaatregel van toegangsontzegging opgelegd. Op 23 augustus 2014 heeft het Openbaar Ministerie aan klager een transactievoorstel gedaan (de betaling van een geldbedrag van Afl. 150,-) dat door klager is aanvaard.
2.5
Het gerecht ziet zich voor de vraag geplaatst of op 15 december 2014 (nog) voldoende grond aanwezig was voor een schorsing. Ter beantwoording daarvan overweegt het gerecht als volgt.
2.6
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door klager gepleegde strafbare feit een zeer ernstige fout betreft. Met zijn gedrag heeft klager zijn persoonlijke integriteit en de integriteit als ambtenaar bij het Departamento di Aduana in ernstige mate geschaad. Tegen klager is een disciplinair onderzoek opgestart teneinde te bepalen of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma.
2.7
Klager – die jegens verweerder overigens ontkent strafbaar te hebben gehandeld – heeft daar tegenin gebracht dat op het moment van het opleggen van de schorsing op 15 december 2014, de strafzaak reeds volledig was afgedaan en er thans nog steeds geen duidelijkheid is omtrent een op te leggen disciplinaire maatregel. Voorts heeft klager er op gewezen dat pas op 19 februari 2015, in het kader van het door klager ingediende bezwaarschrift tegen de schorsing, door de gemachtigde van verweerder de voor de zaak relevante stukken zijn opgevraagd. Klager stelt verder dat verweerder hem voor lange tijd in onzekerheid heeft gelaten en de toegangsontzegging, door deze enkele maanden voort te laten duren, op onrechtmatige wijze heeft aangewend waardoor thans geen schorsing meer kan worden opgelegd. Voorts meent klager dat gezien de feiten en omstandigheden er geen disciplinaire straf zal volgen die schorsing thans nog rechtvaardigt.
2.8
Het aan klager verweten strafbare feit is in augustus 2014 is afgedaan met een transactie. Voorts staat vast dat verweerder sedert 10 juni 2014 op de hoogte is van de door klager gepleegde handelingen en klager in dat kader met ingang van 11 juni 2014 de ordemaatregel van toegangsontzegging heeft opgelegd. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd gelaten welke noodzaak er op 15 december 2014 nog bestond voor het opleggen van de ordemaatregel van schorsing. De enkele motivering dat een disciplinair onderzoek is opgestart ter bepaling of klager zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, kan de bestreden beschikking niet dragen. Gebleken is dat op het moment van het opleggen van de schorsing door verweerder, alle relevante informatie reeds lange tijd beschikbaar was. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat door hem in de periode voorafgaande aan de schorsing enige actie is ondernomen om informatie benodigd voor het afhandelen van de kwestie, boven tafel te krijgen. In dit kader wordt er op gewezen dat verweerder ook de belangen van klager voor ogen dient te houden en daarbij moet streven naar voortvarende afdoening van de kwestie. Dat na het opleggen van de schorsing kennelijk evenmin enige vooruitgang is geboekt in het onderzoek, kan bij de (ex-tunc) beoordeling van de schorsing weliswaar niet zonder meer worden meegenomen, doch vormt anderzijds wel een indicatie dat de benodigde voortvarendheid bij de besluitvorming van aanvang af heeft ontbroken. Bij dit alles heeft het gerecht voorts in aanmerking genomen de zeer geringe hoeveelheid marihuana die volgens de desbetreffende processen-verbaal bij klager is aangetroffen. De bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek en dient deswege te worden vernietigd.
2.9
Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
2.1
Het gerecht veroordeelt verweerder in de proceskosten gevallen aan de zijde van klager, welke worden begroot op een bedrag van Afl 1.000,= aan gemachtigdensalaris.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond,
- vernietigt de bestreden beschikking van 15 december 2014,
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,= aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 17 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA). Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA). Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).